Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 5.1912

DOI issue:
Nr. 6
DOI article:
Portheine, H.: Orgels, orgelbouwers, orgelgebruik en organisten in de voormalige St. Martinius- en in de tegenwoordige in St. Eusebius - of groote Kerk te Arnhem
DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.19801#0200

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
Op het bovengenoemd schrijven van den kerkeraad antwoordde de Magistraat nog
dienzelfden 29en Juli dan ook, dat op alle tijden «als ’er Godsdienst gepleegt wordt”,

op het orgel zou gespeeld worden, gelijk in de naburige Provinciën, op zulke tijden, dat

de Godsdienst daardoor niet gestoord wordt. Daaraan werd toegevoegd, dat het orgel
niet tot den kerkedienst, maar als eene politieke zaak zoude gebruikt worden.

Dit antwoord bevredigde de predikanten geenszins. De predikant Johannes a
Nyecken achtte het toen zeker het best, openlijk tegen het spelen op het orgel te gaan
preeken. Z.Eerw. werd echter den 15en Aug. d. a. v. onder het oog gebracht, dat dit
aanmatigend was en hem werd tevens medegedeeld, dat, wanneer hij of de predikant

Johannes Fontanus meenden, dat de Magistraat in dezen niet goed had gehandeld, zij
daarvan op particuliere wijze hadden moeten laten blijken. Toch schijnen deze predikanten
nog eenige voldoening te hebben gekregen, daar den volgenden dag aan den organist
werd opgedragen om den anderen dag, vóór en na den middag, na de preek, eenige
Psalmen op het orgel te spelen, maar zoo lang te wachten, totdat de predikanten van

den predikstoel zouden zijn en niets te spelen, wat ergernis kon verwekken ]). Een soort
orgelconcert dus na de preek, terwijl bij het kerkgezang het orgel zweeg.

Tengevolge van deze onderhandelingen was het benoemen van den bovenge-
noemden organist Johan Morleth, zijnde de zoon van den reeds vroeger genoemden
organist van dien naam, vertraagd geworden. Eerst den 10en Dec. 1589 werd hij in zijns
vaders plaats benoemd, op eene belooning van kleeding en eene toelage van 60 gulden.
Bovendien ontving hij van de kerkmeesters jaarlijks 40 gulden en werd hij vrijgesteld
van burgerlasten, als van «Pressen, Waken, Billetteering, etc.”

Plet kerkgezang zonder orgel liet intusschen zeer veel te wenschen over, want den
18en febr. 1610 werd nog besloten: «Overmitz groote dissonantie in den Cantu bevonden
wort, hetwelck vermoedelijck geschiet door dien datt tota Ecclesia niet genoechsam des
Succentoris voersanck horen kan, is goet gevonden, dat hie hem setten sall voeran den
Predigestoell” 1 2). De stok moest er bij te pas komen, want den 26en Jan. 1623 werd den
voorzanger jan Ariëns gelast zich bij het zingen van een «Pikstok” — wij zouden zeggen
een dirigeerstok — te bedienen.

Zoo bleef de toestand voortduren, totdat den 11 en Maart 1632 bij den Magistraat
een voorstel van den Kerkeraad kwam «off men na de gewoonte van die van Vrieslandt
onder ’t zingen van de Psalmen, niet mede ’t orgel zoude doen spelen3). Daarop werd
toen echter geen besluit genomen. In 1640 was men hiermede nog niet verder, daar den
27en Januari «de Rector en Latijnsche mrn sampt de fran^oische Schoolmr en Mr Jan
de Voorzanger gecontinueerd werden ende sijn vermaent, nu de discipelen een betere
plaetze tot het gehoor in de kerck gegeven is, dat zij deselve zullen hebben t’exami-

188

1) Mr. G. v. Hasselt, Kroniek, blz. 238.

2) Resolutieboek v. Kerkmeesters.

3) Mr. G. v. Hasselt, Geld. maandwerk II, blz. 413 en 414 en Raadsignaat.
 
Annotationen