HOOFDSTUK VII
DE HAAGSCHE SCHOOL I
Zien wij terug op de schilders, in de vorige hoofdstukken door
ons behandeld, dan trekt een reeks van leermeesters ons voorbij,
die in hun leerlingen het best hun talent deden gelden. Daar zijn
in Amsterdam J. W. Pieneman en J. A. Kruseman, aan wie de
eer toekomt, Jozef Israëls in de Nederlandsche schilderkunst
binnengeleid te hebben; daar is B. J. van Hove, die ons Bosboom
gaf, maar ook Weissenbruch, twee schilders, die wellicht door den
invloed van hun leermeester, bij de zoo verschillende vormen
hunner kunst, zooveel overeenkomst vertoonen, — die ook zijn
zoon Huib gaf, denzelfden, die Jacob Maris, Bisschop, David
Bles en ook Bakker Korff zou geven; Schelfhout, die in Jongkind
en ook in Weissenbruch het beste gaf, dat hij te geven had en,
door zijn leerling Nuyen, Rochussen voorbereidde; Samuel Ver-
veer, die Jan Weissenbruch in de kunst opleidde; Louis Meyer, de
leerling van J. W. Pieneman, die Matthijs Maris de beginselen
van het vak leerde en P. F. van Os, aan wien Mauve en Roelofs
veel te danken hebben; Roelofs, die op zijn beurt voor een deel
Mesdag vormde. Daar is H. van de Sande Bakhuyzen, die zijn
zoon Julius en zijn dochter, de bloemenschilderes, opleidde en ook
de leermeester van Weissenbruch en Ter Meulen was; wij zien
B. C. Koekkoek, die Hanedoes vormde en W. J. Bilders, den
leermeester van zijn zoon Gerard; Craeyvanger, den stadsge-
zichtenschilder, die voor een deel Albert Neuhuijs tot leerling
had, terwijl Bisschop aan Blommers en Israëls aan Artz hun ge-
waardeerde lessen gaven.
En met deze namen staat rechtovereind heel de glorieuze rij
van de Meesters der Haagsche School. De Haagsche School! Een
benaderingstitel, gevonden door de Amsterdamsche schilders
DE HAAGSCHE SCHOOL I
Zien wij terug op de schilders, in de vorige hoofdstukken door
ons behandeld, dan trekt een reeks van leermeesters ons voorbij,
die in hun leerlingen het best hun talent deden gelden. Daar zijn
in Amsterdam J. W. Pieneman en J. A. Kruseman, aan wie de
eer toekomt, Jozef Israëls in de Nederlandsche schilderkunst
binnengeleid te hebben; daar is B. J. van Hove, die ons Bosboom
gaf, maar ook Weissenbruch, twee schilders, die wellicht door den
invloed van hun leermeester, bij de zoo verschillende vormen
hunner kunst, zooveel overeenkomst vertoonen, — die ook zijn
zoon Huib gaf, denzelfden, die Jacob Maris, Bisschop, David
Bles en ook Bakker Korff zou geven; Schelfhout, die in Jongkind
en ook in Weissenbruch het beste gaf, dat hij te geven had en,
door zijn leerling Nuyen, Rochussen voorbereidde; Samuel Ver-
veer, die Jan Weissenbruch in de kunst opleidde; Louis Meyer, de
leerling van J. W. Pieneman, die Matthijs Maris de beginselen
van het vak leerde en P. F. van Os, aan wien Mauve en Roelofs
veel te danken hebben; Roelofs, die op zijn beurt voor een deel
Mesdag vormde. Daar is H. van de Sande Bakhuyzen, die zijn
zoon Julius en zijn dochter, de bloemenschilderes, opleidde en ook
de leermeester van Weissenbruch en Ter Meulen was; wij zien
B. C. Koekkoek, die Hanedoes vormde en W. J. Bilders, den
leermeester van zijn zoon Gerard; Craeyvanger, den stadsge-
zichtenschilder, die voor een deel Albert Neuhuijs tot leerling
had, terwijl Bisschop aan Blommers en Israëls aan Artz hun ge-
waardeerde lessen gaven.
En met deze namen staat rechtovereind heel de glorieuze rij
van de Meesters der Haagsche School. De Haagsche School! Een
benaderingstitel, gevonden door de Amsterdamsche schilders