Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Marius, Gerarda Hermina
De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw — s'-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1920

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.71148#0211
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
HOOFDSTUK XI.

DE HAAGSCHE SCHOOL VII
DE JONGERE MEESTERS.
Het was in de mooiste jaren dezer school, dat de schilders dezer
groep aankwamen. Het hoogtepunt was nog niet bereikt, maar
in de stijging daarheen ontplooiden de Haagsche meesters hun
grootste kracht, drukten op hun werk den stempel van overtui-
ging, van innerlijke opgewektheid, van lust, welke hun kunst uit
dezen tijd zoo meesleepend maakt. Wat er aan impressionisme
gemist werd, dat werd door den meerderen lust, door franker kleur,
door opener kracht meer dan vergoed, terwijl de compositie com-
pacter en het formaat van hun schilderstukken doorgaans be-
knopter waren, qualiteiten die onze schilderkunst van oudsher
ten goede zijn gekomen. En hun kleur, hun rijpe tot toon her-
leide kleur, hadden zich nog niet opgeofferd aan de analyse van
het licht. En vooral, zij waren, althans in Holland, nog onbekend
genoeg om in de onderwerpen, in de opvatting, in de verdeeling
van licht en donker, zich vrijelijk te kunnen bewegen, terwijl zij
nog gelukkig gebonden waren aan hun vroege werk, toen de tee-
kening strakker, de uitbeelding uitvoeriger was.
Israëls was toen concreter in de voordracht, in 1880 schilderde
hij zijn Naaischool; Willem Maris was verzonken in zijn zilveren
weiden; de grootheid van Matthijs daagde in het Museum Mesdag
en in den kunsthandel van J. E. van Wisselingh; Mauve schil-
derde in Dekkersduin, mee opwekkend, mee levend, mee leerend.
Terwijl Weissenbruch, langen tijd gebonden aan een vroegere op-
vatting, misschien directer gebaseerd op onze 17de eeuwsche land-
schapschilders, in waterverf verraste door zijn greep. En Jacob
Maris! Het was zijn naam, die op aller lippen lag! Hij was de
 
Annotationen