Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Marius, Gerarda Hermina
De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw — s'-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1920

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.71148#0010
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
VOORWOORD.

Zoolang men in vollen rijkdom leeft, zoolang de bronnen
van dezen rijkdom overvloedig vloeien, wordt er gewoonlijk niet
aan een einde gedacht. Men neemt aan zonder zich rekenschap
te geven van de onmogelijkheid, dat iets kan stil staan, van de
eeuwige waarheid, dat een toppunt nimmer overschreden kan
worden; men bewondert zonder bijgedachten, men geniet gerust
en zorgeloos....
En of ook een enkele maal het hooge huis onzer schilderkunst
trilt onder de slagen, die het treffen — wat nood, nog zooveel
groote meesters staan rechtop, de Haagsche School is nog in haar
volle kracht! Tot eindelijk de schokken zoo hevig worden, dat
het huis wankelt op zijn grondslagen en wij voor onze verwonder-
de oogen de schemering zien vallen van het einde en tusschen de
openingen door der eens zoo machtige rij onzer Meesters, voor het
eerst geslachten van schilders gewaarworden, geslacht op ge-
slacht, gestalten, langen tijd overschaduwd door den glans der
Haagsche Meesters.
Dit is het oogenblik, waar de lyriek plaats maakt voor de his-
torie, het oogenblik van ordenen om te begrijpen, van zoeken naar
de oorsprongen, naar de voorloopers.
Er is wellicht geen ander tijdvak van schilderkunst aan te
wijzen, zóó volslagen onbekend, zelfs bij de landgenooten, als dat
van de Hollandsche schilderkunst uit de eerste helft der negen-
tiende eeuw. Schilders, wier roem eens zoo groot was, dat het den
tijdgenooten toescheen, of onze schilderkunst met hen moest
staan of vallen, zijn heden ten dage zoo goed als vergeten. Geen
„Centenaire", zooals Frankrijk tot tweemalen toe van zijn schil-
derkunst uit de negentiende eeuw gaf, geen „Centenaire", als
Edinburg van honderd jaar Engelsche schilderkunst heeft ge-
geven, geen litteratuur, om den weg te wijzen, niets dan de toets,
met wat wij het best bezitten in de zeventiende eeuw, om ons den
weg te wijzen in de opvolging van reacties en invloeden, om ons
te helpen in het ontdekken van groepen en cirkels, die toch weer
door het imperieuse leven papieren hoepels blijken.
Deze proeve, om de groepen, welke zich in den loop der negen-
tiende eeuw vormden, te rangschikken, is dan ook niet meer dan
het zoeken van een pad in een onbetreden woud, dat ons niet ver-
 
Annotationen