Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Marius, Gerarda Hermina
De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw — s'-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1920

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.71148#0210
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
194

DE HAAGSCHE SCHOOL VI.

hij over de schilderkunst sprak, de opwekking, welke er van hem
uitging, zijn even weinig te overschatten als zijn groote mensche-
lijkheid, en bovenal als het groote voorbeeld van zijn pure pictu-
rale kunst, dat de meeste schilders op een hooger vlak gebeurd
had, dan in hun vermogen was te behouden, nu de kracht van zijn
voorbeeld, de hulp van zijn raad, de hulp van zijn hand niet langer
gereed stonden voor hem, die ze inriep.
Wij willen hier niet in een opsomming vervallen van wat schil-
ders als Bosboom, Jacob Maris en Mauve practisch geweest zijn
voor tijdgenooten en jongeren; want, ofschoon bekend is, dat
Bosboom Behr voorthielp — deze combinatie is zelfs een handels-
merk geworden — hoewel wij weten, dat Mauve den Utrecht-
schen Soeterik voorthielp, zoodanig, dat Jaap Maris van zoo'n
overgeschilderden Soeterik zei, dat Mauve zelf nooit zoo mooi
Wolfhezen weergegeven had, of we weten, dat het de hand van
Willem Maris was, die het Noorweegsch landschap in het Museum
te Dordrecht — hij was met Alexander Wüste, volgens prof. dr.
Veth een zeer goed schilder, wiens werk veelal in de Rijnprovincies
te vinden is, hij heeft hier trouwens slechts korten tijd gewerkt,
naar Noorwegen gegaan — met vee gestoffeerd had, of we weten,
dat Jacob en Willem Maris Boks voorthielpen of figuren in de
schilderijen van Hanedoes schilderden, of door hun hand het werk
van de la Mar onherkenbaar maakten voor zijn kameraden, en
door hoevelen is deze schilder niet voortgeholpen, evenals Brug-
man, van wien zulke goede copieën naar Jan Steen en andere oude
Hollanders in de ateliers der schilders hingen, — wat beteekent
dit bij de kracht, die overal en in alles van de groote meesters uit-
gaat, van hun persoon, van hun werkplaats, van hun werk! Het
was van Jacob bekend, dat geen der meesters zoo goed in een an-
ders werk kon komen, op zoo verrassende wijze de oplossing kon
vinden, als een jonge schilder niet voortkon met zijn werk, als hij.
Dit gedurig zien op tentoonstellingen, voor het raam van een
kunsthandel, en daarbinnen, overal, waar de meesters op nieuw
den toon aangaven, — dit was het, wat ieder, van den grootste tot
den kleinste, bezielde en doordrong. Dit was een verlies, waarvan
men het onherstelbare gevoelde, ook al stond de meester der
Hollandsche schilderkunst Willem Maris in de meesleepende
voordracht zijner zuivere natuur-aanschouwing nog daar.
 
Annotationen