Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Marius, Gerarda Hermina
De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw — s'-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1920

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.71148#0209
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
DE WATERVERFKUNST.

193

jaarlijksche inzendingen op de Teekenmaatschappij indertijd ver-
rassend van gezonde-kleur-blankte, van vast modelé in de aange-
zichten waren. Bij Jacob Maris was er blijkbaar een besluit, om
een kindergezichtje zoo weinig mogelijk aan te raken, zóó net ge-
noeg om het onbewuste leven te geven; Neuhuijs ging er met een
zelfde kleur-arrangement meer als portretschilder op door, zóó dat
deze dikwijls op groote schaal genomen figuren, in een intérieur of
buiten, zijn modelé in waterverf deden bewonderen.
Wanneer men aan de Haagsche Meesters, die hun naam aan
deze School gaven, denkt, dan, hoe droevig ook, ziet men, dat
ook dezen de algemeene wet ondergaan, dat duur niet gegeven
is aan de dingen dezer aarde; en, daar stilstaan niet mogelijk is,
vloeit hieruit voort, dat op het toppunt eener stijging een dalen
moest volgen, onmerkbaar, maar toch een dalen, waaruit welis-
waar de mooiste, de meest expansieve werken oprijzen, maar
waaraan de groote eeiste kracht, ruwer gehouwen, minder schit-
terend, minder subtiel, reeds vreemd is.
In het volle van de productie, in de volle expansie der Haag-
sche schilders, viel in Februari van 1888, met den dood van Mauve,
de eerste, een verpletterende slag. Zóó, midden uit zijn werk, zoo
in de volle kracht van zijn leven, zoo uit het midden van heel die
bent van krachtige meesters weggerukt door den dood, onvoor-
zien. Het was de eerste groote slag, het eerste groote verlies. En op
een van die vroege voorjaarsdagen, schitterend van zonlicht en
ijskoud in de schaduw, toen de Noordenwind over het kerkhof op
de duinen woei, werd hij weggedragen door zijn kunstbroeders,
bleek en ontdaan de aangezichten: Jozef Israëls, Mesdag, Jacob
Maris; Artz, die vier jaar later zou vallen ; Vrolijk, die jonger nog
aan de beurt zou zijn ; Bosboom, die in 1890 heenging, Jacob Maris,
die tien jaar later, op dien milden nazomerdag, door een bedroefde
menigte zou worden weggedragen; Weissenbruch, Gabriël en
Poggenbeek, die in het begin der twintigste eeuw zouden volgen.
De dood van Jacob Maris in Augustus van 1899 was een slag,
waarvan de Haagsche School niet meer op zou komen. Er was van
hem een kracht uitgegaan voor de jongeren, een steun, een helpen-
de hand, waarmee hij heel wat talentvollen, heel wat krachtigen
schilders den weg gewezen had, heel wat zwakkere schilders op de
been had geholpen; en niet alleen zijn persoonlijkheid, eenvoudig
als deze was, maar ook zijn invloed, de kracht van zijn woord, als

13
 
Annotationen