106
DE HAAGSCHE SCHOOL.
om één groot man te maken, maar om een school te vormen. Voor-
dat deze er is, dat wil zeggen vóór alle krachten daar zijn, vóór de
aaneengeslotenheid gevoeld wordt, komt de kracht, komt de bloei-
periode niet. Maar dan ook is het een streven samen, een groeien,
een dragen der zwakkeren door de opbruisende kracht der ster-
ken, een opbeuren de een den ander, onbewust van de groote
kracht, die van hen uitgaat.
Het was zeker geen toeval, dat in den Haag deze strooming sa-
menkwam. In den Haag, zooals 't vóór dertig jaar nog was, om-
ringd aan alle zijden door de volle natuur: aan de Zuid- en Oostzij-
den, de eindelooze welige weiden met den verren, alle kleur op-
zuigenden horizon, onveranderd sedert Potters tijd; naar het
Noorden en Westen, de heerlijke lage duinen en de welige duin-
valleien, met de groote Noordzee, die haar fijn-grijze atmosfeer
aan een groot deel van den Haag meedeelt; het Scheveningsche
strand met zijn bedrijvig visschersleven, alles onder die verzilve-
rende atmosfeer, — moest het grijs, waarvan Gerard Bilders eens
droomde, tot vervulling komen.
Een onzer grootste jongere meesters kwam van uit Amsterdam
in Scheveningen op een van die fijne grijze dagen, als de lucht toch
licht is. Hij was verrukt over de volle atmosfeer, over de lage luch-
ten, die, zooals hij uitriep, als een zijden lap op de duinen lagen.
Zulke lage luchten moeten door de atmosfeer, waarmee ieder
voorwerp geënveloppeerd is, aan gevoelige schilders, die eerst
zien en dan denken, een indruk geven, die — Ruysdael heeft dien
zeker, al was zijn natuur minder spontaan, in zijn Scheveningsche
strand ondergaan — overheerschend blijkt.
DE HAAGSCHE SCHOOL.
om één groot man te maken, maar om een school te vormen. Voor-
dat deze er is, dat wil zeggen vóór alle krachten daar zijn, vóór de
aaneengeslotenheid gevoeld wordt, komt de kracht, komt de bloei-
periode niet. Maar dan ook is het een streven samen, een groeien,
een dragen der zwakkeren door de opbruisende kracht der ster-
ken, een opbeuren de een den ander, onbewust van de groote
kracht, die van hen uitgaat.
Het was zeker geen toeval, dat in den Haag deze strooming sa-
menkwam. In den Haag, zooals 't vóór dertig jaar nog was, om-
ringd aan alle zijden door de volle natuur: aan de Zuid- en Oostzij-
den, de eindelooze welige weiden met den verren, alle kleur op-
zuigenden horizon, onveranderd sedert Potters tijd; naar het
Noorden en Westen, de heerlijke lage duinen en de welige duin-
valleien, met de groote Noordzee, die haar fijn-grijze atmosfeer
aan een groot deel van den Haag meedeelt; het Scheveningsche
strand met zijn bedrijvig visschersleven, alles onder die verzilve-
rende atmosfeer, — moest het grijs, waarvan Gerard Bilders eens
droomde, tot vervulling komen.
Een onzer grootste jongere meesters kwam van uit Amsterdam
in Scheveningen op een van die fijne grijze dagen, als de lucht toch
licht is. Hij was verrukt over de volle atmosfeer, over de lage luch-
ten, die, zooals hij uitriep, als een zijden lap op de duinen lagen.
Zulke lage luchten moeten door de atmosfeer, waarmee ieder
voorwerp geënveloppeerd is, aan gevoelige schilders, die eerst
zien en dan denken, een indruk geven, die — Ruysdael heeft dien
zeker, al was zijn natuur minder spontaan, in zijn Scheveningsche
strand ondergaan — overheerschend blijkt.