Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 3.1923

DOI article:
Overvoorde, J. C: Bijeenkomsten van Museumdirecteuren
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19960#0041
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
BIJEENKOMSTEN VAN MUSEUMDIRECTEUREN. 35

BIJEENKOMSTEN VAN MUSEUMDIRECTEUREN.

Bij de bespreking van het rapport van de Museumcommissie wees ik terloops
op het belang van geregelde bijeenkomsten van directeuren en wetenschappelijke
ambtenaren aan de musea, doch zonder den grooten kring van minder bevoegden,
die de vergaderingen van den Bond vullen. Bij de oprichting van den Bond stond
oorspronkelijk op den voorgrond het stichten van een punt van samenkomst van
deskundigen, museumdirecteuren en besturen van oudheidkundige vereenigingen,
doch toen bleek, hoe algemeen de behoefte gevoeld werd aan een centraal punt
voor verdere belangstellenden op oudheidkundig gebied, werd ook voor hen de
toetreding opengesteld, als correspondeerend lid zonder stemrecht. Bij de eerste
benoemingen werd nog op de beteekenis van de candidaten als oudheidkundigen
gelet, doch langzamerhand werd, naar gelang het aantal correspondeerende leden
toenam, reeds eenige belangstelling op oudheidkundig gebied voldoende geacht. Men
verkreeg hierdoor gemakkelijk een grooter aantal correspondeerende leden en ook
bereikte men hierdoor een ruimer kring van belangstellenden, doch tevens verwaterde
men eenigszins het gemiddeld gehalte. Het aantal der volberechtigde leden was daar-
tegenover uit den aard der zaak minder voor uitbreiding vatbaar en kwam daardoor
in een steeds ongunstiger verhouding.

De jaarvergadering van den Bond veranderde hierdoor van karakter; de
behandeling der technische onderwerpen, — trouwens reeds gedeeltelijk afgehandeld —
kwam op den achtergrond en het aangenaam samenzijn, met stadsbezichtiging,
diner en excursie, dreigden hoofdzaak te worden.

In hoeverre wijziging hierin mogelijk of gewenscht is, kan ik thans onbesproken
laten; ik geloof echter, dat het wel bij weinigen ernstige tegenspraak zal vinden,
dat de tegenwoordige samenstelling van de Bondsvergadering die niet bij voorkeur
aangewezen maakt voor bespreking van speciaal technische museumbelangen. Toch
schijnt mij hieraan juist in deze dagen behoefte te bestaan, waarbij ik in het bijzonder
het oog heb op de historische en kunstmusea.

Met het museumbeheer verkeeren wij in eene periode van overgang. Het oudere
geslacht heeft zich bijna zonder uitzondering alleen in de praktijk geoefend en de
jongere generatie, die naar voren komt, heeft een wetenschappelijke opvoeding kunnen
genieten, doch heeft, naast de theoretische opvoeding, nog weinig praktische kennis.
Een derde groep mist én wetenschappelijke én practische ontwikkeling. Het zijn
amateurs van goeden wil, die althans nog veel voor het nageslacht helpen behouden,
doch over wier werk men in later tijd allicht, met waardeering voor hun goeden
wil, even ongunstig zal oordeelen als over dat van vele amateur-archivarissen uit
het midden der vorige eeuw.

Het gevaar, dat voor de archieven bestaat bij ondeskundig beheer, is minder
groot bij de musea, daar het daarbij niet een organisch geheel geldt, waarvan het
verbreken van het oorspronkelijk verband tot onherstelbare schade kan leiden, doch
 
Annotationen