Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 3.1923

DOI Artikel:
Evelein, Machiel André: In Memorian G. M. Kam
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19960#0043
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
IN MEMORIAM G. M. KAM.

37

IN MEMORIAM G. M. KAM.

Tot hen, wier dood voor 1922 in Nederland bij name te vermelden viel,
behoort de heer G. M. Kam, die den 28sten December op 86-jarigen leeftijd te
Nijmegen overleed. Begaafd met een veelzijdige belangstelling, waardoor hij in
velerlei kringen gezien was, is het vooral zijn stichting, het Rijksmuseum G. M. Kam,
geweest, die hem maakte tot den bijzonderen burger, wiens verscheiden zijn stad en
land met leedwezen vernam. Een merkwaardige persoonlijkheid is met hem heen-
gegaan. Opgeleid voor scheepsbouwmeester, later mede-oprichter der Ijzer- en
Staalfirma Gebr. Kam te Rotterdam, waar hij gedurende een reeks van jaren een
zeer gewaardeerd lid van den Gemeenteraad was,
trok hij zich een 25 jaar geleden uit het drukke
zakenleven terug, en vestigde zich te Nijmegen. Daar
wachtte hem een terrein van arbeid, waarop hij zou
worden eene bekendheid tot buiten onze grenzen.

Zooals dikwijls schijnbare toevalligheden groote
mannen groot hebben gemaakt, wilde voor den heer
Kam het toeval, dat hem eenige Romeinsche vondsten
werden aangeboden, die het begin zouden zijn van
de uitgebreide collectie Romeinsche Oudheden, die
zijn naam deed vestigen in binnen- en buitenland.

Het waren vooral Duitsche archaeologen, die zijn
verzameling het eerst ontdekten. Want wel is waar
zelf zich hoe langer hoe meer verdiepend in het
verleden, waarvan zijn munten en kruiken spraken,
had de bescheiden man, die in stilte zijn weg ging,
blijkbaar geen besef van den rijkdom zijner collectie,
totdat hij al reizend en trekkend, kennis maakte met verscheiden museumdirecteuren,
die zijn villa aan den Bergendalschen weg kwamen bezoeken en een collectie leerden
kennen, waarvan zij versteld stonden. Dat moedigde hem aan tot voortdurende uit-
breiding zijner verzameling en een vermeerderen van zijn kennis der Romeinsche
Oudheid, waarvoor hij in zijn zestiger jaren de studie weer opnam van het Latijn,
in zijn jeugd van zijn vader, die predikant was, geleerd, en ver in de zeventig bij
Romano Guarnieri nog ging leeren Italiaansch. Want Rome en Pompeji wilde hij
zien, het forum en de tempels, de amphitheaters en zooveel meer, waarvan hij in
zijn boeken gelezen had, en waarmee hij vertrouwd was geraakt, als waren het
monumenten van zijn eigen stad. Van koopman was hij geworden verzamelaar en
archaeoloog, wel niet gevormd naar de jongere school, doch met een goeden kijk
op de voorwerpen zelve, en een liefde voor de oudheid, die bij die van den vakman
allerminst achterstond.

Voor Nederland werd zijn verzameling een merkwaardigheid, waarop in de
 
Annotationen