Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 3.1923

DOI Artikel:
Mededeelingen en korte berichten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19960#0074
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
68

MEDEDEELINGEN EN KORTE BERICHTEN

dat aan verschillende vorstelijke vereerders van
Buddha werd toegeschreven, dragen op zichzelf

Afb. 6. Buddha-beeld uit den Gandhara-tijd.

reeds het kenmerk van onbetrouwbaarheid.
Gaat men te rade met de monumenten, dan valt

op te merken, dat gedurende de eerste vier of vijf
eeuwen na het Nirwana geen beeldtenis van Buddha
wordt aangetroffen. De omstandigheid, dat geen
beelden uit die eerste eeuwen van het Buddhisme
zijn gevonden, zou men aan een bloot toeval
kunnen toeschrijven, ware het niet, dat een nog
sprekender feit viel te constateeren. In de oudste
Buddhistische beeldhouwkunst, vertegenwoordigd
door de monumenten van Barhut en Sanchi in
Centraal-Indië, wordt Buddha nimmer afgebeeld
zelfs niet in reliëfs, die gebeurtenissen uit zijn
leven voorstellen en waarin dus zijn persoon het
middelpunt vormt. Geregeld vindt men dan zijn
tegenwoordigheid aangeduid door een of ander
symbool: een ledigen zetel, een heiligen boom of
een paar voetsporen. De oud-Indische school van
Centraal-Indië heeft zich dus opzettelijk onthouden
van het afbeelden van den Buddha.

Terwijl deze nationale school in Sanchi haar
hoogtepunt bereikte (+ 50 vóór Chr.), zien wij
plotseling het Buddha-beeld verschijnen in de
noord-westelijke grensprovincie van Indië, het
oude Gandhara. Dit beeld met zijn Grieksch profiel,
nimbus en plooiig gewaad verraadt duidelijk een
sterken Hellenistischen invloed. Deze is juist in
dit grensgebied niet moeilijk te verklaren. Want
heerschten hier niet sedert ongeveer 200 vóór Chr.
vorsten van Helleenschen stam, wier munten thans
nog getuigen van hun macht zoowel als van hun
kunstzin. Oorspronkelijk koningen van Bactrië,
dat zich in 256 van het rijk der Seleuciden had
afgescheiden, breidden zij hunne heerschappij uit
over de Indische grensprovincies en, naarmate
hun stamland werd benard door invallen van
Parthen en Skythen, verlegde zich het zwaartepunt
van hun rijk naar die Indische gewesten. De naam
van één dier Indo-Grieksche koningen, Menander,
is ons ook bekend uit een Buddhistisch geschrift,
dat naar hem M i 1 i n d a-p a n h a „de Vragen
van Menander” is genoemd. Hij wordt daarin
voorgesteld als een ijverig Buddhist. Ook uit
epigrafische gegevens weten wij, dat de in Indië
gevestigde Grieken niet zelden de inheemsche
godsdiensten aanhingen.

Zoo laat het zich verklaren, dat onder het
patronaat dezer vorsten Hellenistische beeld-
houwers werden belast met het versieren der
Buddhistische kloosters van Gandhara. Voort-
bouwend op een eeuwenoude kunstenaarstraditie
en vertrouwd met het Grieksche Pantheon, hebben
zij niet geschroomd ook Buddha, den „god” der
 
Annotationen