Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Marius, Gerarda Hermina
De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw — s'-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1920

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.71148#0018
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
2

INLEIDING.

jes, zedeprenten, decoraties, als uit de portretten van dezen schil-
der-pastellist, de geest der achttiende eeuw te sterk, om hem als
een uitvloeisel der zeventiende te kunnen beschouwen. Intus-
schen zal hij zich over deze vraag weinig bekommerd hebben,
want roem was overvloediglijk zijn deel, zoo zeer zelfs, dat men
hem den Hollandschen Hogarth noemde, een vergelijking die,
zooals de meeste, maar voor een klein deel waarheid bevatte.
Wil men deze schilders toch nog als uitloopers onzer groote
eeuw beschouwd hebben, dan kan men van hen getuigen, dat zij
de laatste krachtsinspanning van een uitgeputten bodem waren,
want na de kracht van Jacob de Wit, de zekerheid van Quinck-
hard, de kluchtspelachtige opvatting van het burgerlijk leven
ten onzent van Troost, was het, hoeveel schilders- en liefhebbers-
namen de kronieken voor ons ook behouden hebben, niets dan
opslag wat de bodem voortbracht, dunner en schraler wordend
jaar op jaar, somwijlen met enkele verrassingen, bloeiwijzen,
welke men nauwelijks meer herkende, zooals een braak liggend,
uitgemergeld veld dit te zien geeft.
De schilderkunst was in de decoratiekunst verloopen, het schil-
dersateher in de behangselfabriek overgegaan. Het kleine, ge-
concentreerde, dat de kabinetstukjes onzer zoogenaamde kleine
meesters zoo verrukkelijk maakt, was uitgedijd in behangsels; de
deftige portretten van dien tijd sleepten zich, op kleine uitzonde-
ringen na, voort in het gepoederde bleeke pastel, welks eigen-
aardig materiaal voor de wat karikatuurachtige staartpruiken
als geknipt scheen.
En toch, al was het alleen maar omdat in de achttiende eeuw,
zoo al niet geheel de vóórloopers, dan toch de leermeesters der
schilders van de negentiende te vinden zijn, is het de moeite over-
waard deze decoratieschilders nog van een anderen kant te be-
kijken dan alleen van het standpunt van een uit de weelde der
groote Amsterdamsche, Rotterdamsche, Dordrechtsche en Mid-
delburgsche koopmanshuizen in bloei geraakte gebruikskunst.
Want niet alleen toch, dat de besten dezer decoratieschilders hun
vak als schilder geleerd hadden en slechts door de veranderde
vraag de huik naar den wind hadden gehangen, maar ook de
meesten teekenden of schilderden, hetzij landschap of portret, en
toonden hierdoor, dat zij, zoo de vraag naar zuivere schilder-
kunst zou komen, nog wel wat anders in hun mars hadden. Zoo
 
Annotationen