Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Marius, Gerarda Hermina
De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw — s'-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1920

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.71148#0019
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
INLEIDING.

3

treffen nu in Fodor teekeningen van den behangselschilder en
-fabrikant, Jacob Cats, door een zekere kracht, door een oud-
Hollandschheid, door een eigen waarneming, welke wij in dien
tijd niet zouden zoeken. Deze Jacob Cats, wiens naam eenige
jaren geleden herhaaldelijk genoemd is, omdat hij in de kwestie
van de al of niet verminking van de Nachtwacht met zijn copie
een zwaren duit in 't zakje der polemiek scheen te doen, was in
1741 te Altona geboren en kwam al vroeg met zijn ouders naar
Amsterdam, waar hij zoowel met zijn behangsels als met zijn tee-
keningen veel succes had; en hoewel men die behangsels nu niet
gemakkehjk vindt, valt het uit zijn teekeningen aan te nemen, dat
hij, ofschoon wat breedsprakig, toch niet het gemaniëreerde had,
dat veel dezer schilders, vooral op het laatst der eeuw, aan-
kleefde. Want datgene, dat zijn zoo goed in het vierkant gezette
teekeningen verhindert, de zuiverheid te hebben, welke wij bij-
voorbeeld in een ijsvermaak van Esaias van der Velde, of zelfs
in een teekening van Avercamp waardeeren, zijn de te vele prui-
kige personaadjes op den voorgrond, die het mooie verschiet, de
beweging der figuurtjes coulissenachtig maken. Maar toch zijn zij
bizonder aangenaam geteekend, waren zeer geacht en nog heden
brengen zij op veilingen goede prijzen op.
Een ander behangselschilder is Hendrik Meijer, in 1737 te Am-
sterdam geboren, die eveneens landschappen teekende met sap-
en dekverven en met Oost-Indischen inkt. Ofschoon hij, zegt
Immerzeel, „aan de sleur van zijn tijd verkleefd, te kort schoot in
effect en meesterlijke penseelbehandeling, moet men hem het
recht doen, dat zijn ordonnanties rijk en geestig, en zijn stof-
faadje allerliefst van teekening en in overvloed aangebracht was".
Voor ons is deze schilder, die in 1793 te Londen overleed, als de
leermeester van negentiende-eeuwsche schilders bovenal belang-
rijk, en hoewel in zijn landschappen wel iets te herkennen valt
van een zoeken naar een groot licht, wat met veel dezer behang-
selschilders het geval is, zoo werd dit bedorven door de vele fi-
guren, waarmee zij „stoffeerden". Intusschen berustte in de col-
lectie des Tombe in den Haag een Scheveningsch strand van hem,
een schilderij, dat gezegd wordt zijn meesterstuk te zijn en dat in
vele opzichten boven een marine van Schotel te verkiezen is.
De achttiende-eeuwsche Aart Schouman, in Dordrecht, had,
wat het uiterlijke betreft, de tradities der zeventiende eeuw on-
 
Annotationen