DE ROMANTIEK.
51
tevreden, smeerde hij liever met een paar vegen een bijna vol-
tooid portret weg, dan het tegen zijn zin af te leveren, waardoor
hij een oneindig geduld van zijn modellen vorderde. Voor onzen
tijd, nu men door de photografie verwend is, is het aantal zittin-
gen, die hij noodig had, ongelooflijk. Men vertelt, hoe, na ver-
scheiden malen geposeerd te hebben, prinses Marianne, op een
bepaald uur voor den laatsten keer op het atelier komend, den
schilder bezig vond met het wegsmeren van haar portret, waarop
een scène volgde, die eerst bijgelegd werd na de wederzijdsche
belofte, om opnieuw te beginnen. Vertoont de Bloeme in het por-
tretje van mejuffrouw Huyser een zweem van romantiek, die bij
dezen goeden en zuiveren schilder in geenendeele misplaatst
is, — het oude damesportretje in hetzelfde museum geeft hem
van zijn meest realistische zijde te zien en, hoewel dit geestige
portretje van mevrouw Van den Kerckhove— Snoek allerminst
karikatuur is, voorspelt het den lateren Bakker Korff, zonder dat
toch de laatste in het zuiver uitbeelden een schilder als de
Bloeme nabij kon komen.
Er is een groote tegenstelling in temperament tusschen
den enkelvoudigen Haagschen portretschilder en den wat jon-
geren romanticus Johan George Schwartze, den destijds zeer
geëerden Amsterdamschen portretschilder. Door een grootscher
opvatting, door een zekere neiging naar de romantiek, door een
zoeken niet alleen naar het uiterlijk maar ook naar wat het inner-
lijk leven zijner modellen bewoog, kan men zeggen, dat Schwartze
in zijn portretten hooger reikte dan de enkelvoudiger Hagenaar.
En volgens deze eigenschappen zou men dan ook aan den Rem-
brandtieken schilder, wiens zelfportret zoo iets boeiends van op-
vatting, zoo iets groots van schildering bezit, zoo iets zielvols in
de voordracht, al dadelijk den voorrang willen geven. Maar bij
herhaald zien wordt het anders; dan komt er van onder de ziel-
volle voordracht iets zwaks te voorschijn — zij het ook een zeer
beminnelijke zwakheid — waartegen de eenvoudiger deugdelijk-
heid van de Bloeme het heel goed uithoudt, een deugdelijkheid,
die, bij meer zien, meer wint, zij het ook, dat er somwijlen iets
burgerlijks aan kleeft, waarvan Schwartze ten eenenmale vrij is.
Dat deze breeder aangelegde schilder, wiens uitgesprokener tem-
perament, wiens krachtig coloriet, groot gehouden modelé, wiens
zielvolle voordracht ook nu nóg treffen, niet meer beteekenis voor
51
tevreden, smeerde hij liever met een paar vegen een bijna vol-
tooid portret weg, dan het tegen zijn zin af te leveren, waardoor
hij een oneindig geduld van zijn modellen vorderde. Voor onzen
tijd, nu men door de photografie verwend is, is het aantal zittin-
gen, die hij noodig had, ongelooflijk. Men vertelt, hoe, na ver-
scheiden malen geposeerd te hebben, prinses Marianne, op een
bepaald uur voor den laatsten keer op het atelier komend, den
schilder bezig vond met het wegsmeren van haar portret, waarop
een scène volgde, die eerst bijgelegd werd na de wederzijdsche
belofte, om opnieuw te beginnen. Vertoont de Bloeme in het por-
tretje van mejuffrouw Huyser een zweem van romantiek, die bij
dezen goeden en zuiveren schilder in geenendeele misplaatst
is, — het oude damesportretje in hetzelfde museum geeft hem
van zijn meest realistische zijde te zien en, hoewel dit geestige
portretje van mevrouw Van den Kerckhove— Snoek allerminst
karikatuur is, voorspelt het den lateren Bakker Korff, zonder dat
toch de laatste in het zuiver uitbeelden een schilder als de
Bloeme nabij kon komen.
Er is een groote tegenstelling in temperament tusschen
den enkelvoudigen Haagschen portretschilder en den wat jon-
geren romanticus Johan George Schwartze, den destijds zeer
geëerden Amsterdamschen portretschilder. Door een grootscher
opvatting, door een zekere neiging naar de romantiek, door een
zoeken niet alleen naar het uiterlijk maar ook naar wat het inner-
lijk leven zijner modellen bewoog, kan men zeggen, dat Schwartze
in zijn portretten hooger reikte dan de enkelvoudiger Hagenaar.
En volgens deze eigenschappen zou men dan ook aan den Rem-
brandtieken schilder, wiens zelfportret zoo iets boeiends van op-
vatting, zoo iets groots van schildering bezit, zoo iets zielvols in
de voordracht, al dadelijk den voorrang willen geven. Maar bij
herhaald zien wordt het anders; dan komt er van onder de ziel-
volle voordracht iets zwaks te voorschijn — zij het ook een zeer
beminnelijke zwakheid — waartegen de eenvoudiger deugdelijk-
heid van de Bloeme het heel goed uithoudt, een deugdelijkheid,
die, bij meer zien, meer wint, zij het ook, dat er somwijlen iets
burgerlijks aan kleeft, waarvan Schwartze ten eenenmale vrij is.
Dat deze breeder aangelegde schilder, wiens uitgesprokener tem-
perament, wiens krachtig coloriet, groot gehouden modelé, wiens
zielvolle voordracht ook nu nóg treffen, niet meer beteekenis voor