DE LANDSCHAP- EN GENRESCHILDERS.
55
men, en kunnen wij hier, waar het een richting betreft, die volgens
den geest van den tijd haar werking niet kon missen en welke toch
geen invloed had, voordat van buiten af een theoretische beves-
tiging gekomen was, haar beschouwen als het aangeboren zelfbe-
houd van den Hollandschen schilder, die niet zoo gemakkelijk
vreemde invloeden wil ondergaan.
Tegenover de historieschilders, de heerschende kunst van dien
tijd, staan deze landschapschilders, die, eenvoudig van harte,
doorgingen met datgene te schilderen, wat hun het liefst was.
Zonder een officieele schilderkunst te achten, als echte zonen van
een geuzenvolk, dat geen vreemde overheersching dulden kon,
bezat voor hen de Hollandsche natuur nog hetzelfde eigen en
daardoor boeiende als voor een vroeger, sterker geslacht.
Het is tegenwoordig vrijwel uitgemaakt, dat het landschap
om zijns zelfs wille in hoofdzaak van Hollandschen oorsprong is.
En hoewel wij niet door dik en dun met Taine's theorie van het
milieu meegaan, of beter wel met de teheorie in het algemeen,
maar niet met de toepassing op personen en kunstenaars, zoo zal
de oorzaak hiervan toch wel te vinden zijn in het feit, dat nergens,
tenzij te Venetië, de natuur, het klimaat, de atmosfeer, het licht, de
lucht en de reflectie daarvan in de eindelooze plassen, waarvan
het schilderachtigste deel van Nederland, de Hollandsche pro-
vinciën, wel zoo wat aaneengeregen is, het landschap zóó sterk
als hier beïnvloeden. De onophoudelijke wisselingen van zonne-
schijn en wolken, de breede schaduwen van de laatste over de
vlakke landen, de lange schemering, die in de vertrekken nim-
mer heel en al verjaagd wordt, tenzij een verlichte wolk een scherp
reflectielicht naar binnen werpt, geven een bewegelijkheid aan de
atmosfeer welke juist door het oneindige wisselen altijd boeiend
blijft voor het oog en ook vooral door een schildersoog voortdu-
rend met de grootste belangstelling gevolgd wordt.
De eerste Nederlandsche schilders zagen het landschap door
hun gekleurde glazen, uit kleuriger huizen, uit kleurige straten,
in tegenstelling met de broeiende kleur hunner kerken, dus uit een
van de natuur afgesloten kring, — zuiver en eenvoudig — en schil-
derden het, zooals zij het zagen, zonder diepte, zonder hartstocht,
die zij aan de dramatische handeling op den voorgrond voorbe-
hielden. De zeventiende-eeuwsche meesters, die de natuur geheel
om haars zelfs wille schilderden, en deze tot de draagster van hun
55
men, en kunnen wij hier, waar het een richting betreft, die volgens
den geest van den tijd haar werking niet kon missen en welke toch
geen invloed had, voordat van buiten af een theoretische beves-
tiging gekomen was, haar beschouwen als het aangeboren zelfbe-
houd van den Hollandschen schilder, die niet zoo gemakkelijk
vreemde invloeden wil ondergaan.
Tegenover de historieschilders, de heerschende kunst van dien
tijd, staan deze landschapschilders, die, eenvoudig van harte,
doorgingen met datgene te schilderen, wat hun het liefst was.
Zonder een officieele schilderkunst te achten, als echte zonen van
een geuzenvolk, dat geen vreemde overheersching dulden kon,
bezat voor hen de Hollandsche natuur nog hetzelfde eigen en
daardoor boeiende als voor een vroeger, sterker geslacht.
Het is tegenwoordig vrijwel uitgemaakt, dat het landschap
om zijns zelfs wille in hoofdzaak van Hollandschen oorsprong is.
En hoewel wij niet door dik en dun met Taine's theorie van het
milieu meegaan, of beter wel met de teheorie in het algemeen,
maar niet met de toepassing op personen en kunstenaars, zoo zal
de oorzaak hiervan toch wel te vinden zijn in het feit, dat nergens,
tenzij te Venetië, de natuur, het klimaat, de atmosfeer, het licht, de
lucht en de reflectie daarvan in de eindelooze plassen, waarvan
het schilderachtigste deel van Nederland, de Hollandsche pro-
vinciën, wel zoo wat aaneengeregen is, het landschap zóó sterk
als hier beïnvloeden. De onophoudelijke wisselingen van zonne-
schijn en wolken, de breede schaduwen van de laatste over de
vlakke landen, de lange schemering, die in de vertrekken nim-
mer heel en al verjaagd wordt, tenzij een verlichte wolk een scherp
reflectielicht naar binnen werpt, geven een bewegelijkheid aan de
atmosfeer welke juist door het oneindige wisselen altijd boeiend
blijft voor het oog en ook vooral door een schildersoog voortdu-
rend met de grootste belangstelling gevolgd wordt.
De eerste Nederlandsche schilders zagen het landschap door
hun gekleurde glazen, uit kleuriger huizen, uit kleurige straten,
in tegenstelling met de broeiende kleur hunner kerken, dus uit een
van de natuur afgesloten kring, — zuiver en eenvoudig — en schil-
derden het, zooals zij het zagen, zonder diepte, zonder hartstocht,
die zij aan de dramatische handeling op den voorgrond voorbe-
hielden. De zeventiende-eeuwsche meesters, die de natuur geheel
om haars zelfs wille schilderden, en deze tot de draagster van hun