56
DE LANDSCHAP- EN GENRESCHILDERS.
gemoedsaard, van hun melancholie of levensvreugd maakten,
gaven zoowel de sereene momenten als de dramatische weer, zoo-
als de moderne Vermeer in zijn onovertroffen stadsgezicht aan
zijn lucht een lichtsterkte wist te geven, die niet gemakkelijk te
overtreffen is en Ruysdael aan z,ijn landschap zijn stemmingen
meedeelde, even diep als twee eeuwen later de schilders der Bar-
bizonsche en Haagsche scholen zouden doen.
Nog een andere reden, waarom het landschap van Holland-
schen oorsprong zou kunnen zijn, is zeker wel te vinden in het feit,
dat geen land zoo vrij was, èn van kerkendienst èn van vorstenbe-
scherming, als Noord-Nederland en, zoo dit ook al niet voor de
vijftiende en voor een deel der zestiende eeuw geldt, zal het feit,
dat zij vrij waren te schilderen, waarin hun oogen lust vonden,
niet zonder invloed geweest zijn.
„Nooit te voren", zegt Hamerton, „en misschien nimmer meer
sinds dien, is de schilderkunst zoo algemeen de taal van een volk
geweest; nimmer vertoonde zij meer afwisseling en grooter over-
vloed. In plaats van de dienstmaagd der godsdienst te wezen of
de opluistering van een hof, is zij hier voor de eerste maal zich
zelf: volbloedig, werkzaam, vol levenslust, niets minachtend,
alles aanpakkend. Modern met al den rijkdom, dien de moderne
geest aan leven en kunst vergunt, weerspiegelt zij den rechtmati-
gen trots en de vreugde van een door ongeloofelijke worsteling en
ontbering groot geworden volk.
„Verwonderlijker nog dan deze overvloed is het fijne gevoel, het
aangeboren inzicht, dat zulk een rijke scheppingsperiode den weg
wees. Want bij al de groote schilders van Holland is dezelfde ze-
kerheid in de keuze, in het vinden van onderwerpen, die zuiver
picturaal zijn, dezelfde zekerheid in het vermijden vandatgene, dat
zich niet zoo goed leent tot schilderen als tot een andere kunst-
uitdrukking. Godsdienstige onderwerpen in de vroegere beteeke-
nis, schilderijen, voor kerken bedoeld, waren door het Protestan-
tisme verboden. Er was geen hof, om de schilders te patroniseeren.
En toch scheen het, alsof zij zich niet bewust waren, dat hun
domein begrensd was. In het leven rondom zich vonden zij over-
vloedig stof en hun keuze van onderwerpen was zonder onder-
scheid enkelvoudiger, nimmer zoo ingewikkeld als b.v. de gravu-
res van Dürer, waarvan de belangrijkheid voor de helft litterair
was; nooit een geschilderde moraal of anecdote."
DE LANDSCHAP- EN GENRESCHILDERS.
gemoedsaard, van hun melancholie of levensvreugd maakten,
gaven zoowel de sereene momenten als de dramatische weer, zoo-
als de moderne Vermeer in zijn onovertroffen stadsgezicht aan
zijn lucht een lichtsterkte wist te geven, die niet gemakkelijk te
overtreffen is en Ruysdael aan z,ijn landschap zijn stemmingen
meedeelde, even diep als twee eeuwen later de schilders der Bar-
bizonsche en Haagsche scholen zouden doen.
Nog een andere reden, waarom het landschap van Holland-
schen oorsprong zou kunnen zijn, is zeker wel te vinden in het feit,
dat geen land zoo vrij was, èn van kerkendienst èn van vorstenbe-
scherming, als Noord-Nederland en, zoo dit ook al niet voor de
vijftiende en voor een deel der zestiende eeuw geldt, zal het feit,
dat zij vrij waren te schilderen, waarin hun oogen lust vonden,
niet zonder invloed geweest zijn.
„Nooit te voren", zegt Hamerton, „en misschien nimmer meer
sinds dien, is de schilderkunst zoo algemeen de taal van een volk
geweest; nimmer vertoonde zij meer afwisseling en grooter over-
vloed. In plaats van de dienstmaagd der godsdienst te wezen of
de opluistering van een hof, is zij hier voor de eerste maal zich
zelf: volbloedig, werkzaam, vol levenslust, niets minachtend,
alles aanpakkend. Modern met al den rijkdom, dien de moderne
geest aan leven en kunst vergunt, weerspiegelt zij den rechtmati-
gen trots en de vreugde van een door ongeloofelijke worsteling en
ontbering groot geworden volk.
„Verwonderlijker nog dan deze overvloed is het fijne gevoel, het
aangeboren inzicht, dat zulk een rijke scheppingsperiode den weg
wees. Want bij al de groote schilders van Holland is dezelfde ze-
kerheid in de keuze, in het vinden van onderwerpen, die zuiver
picturaal zijn, dezelfde zekerheid in het vermijden vandatgene, dat
zich niet zoo goed leent tot schilderen als tot een andere kunst-
uitdrukking. Godsdienstige onderwerpen in de vroegere beteeke-
nis, schilderijen, voor kerken bedoeld, waren door het Protestan-
tisme verboden. Er was geen hof, om de schilders te patroniseeren.
En toch scheen het, alsof zij zich niet bewust waren, dat hun
domein begrensd was. In het leven rondom zich vonden zij over-
vloedig stof en hun keuze van onderwerpen was zonder onder-
scheid enkelvoudiger, nimmer zoo ingewikkeld als b.v. de gravu-
res van Dürer, waarvan de belangrijkheid voor de helft litterair
was; nooit een geschilderde moraal of anecdote."