Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Marius, Gerarda Hermina
De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw — s'-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1920

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.71148#0139
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
JOHANNES BOSBOOM EN JOZEF ISRAELS.

123

van opvatting, dezelfde expressie, dezelfde poëzie bewonderen in
het eene zoowel als in het andere.
Ja, zelfs in zijn „Koster", het concreet geschilderde werk, dat
evenals de omstreeks 1880 ontstane Naaischool wel het meest
zuiver Hollandsche interieur is van Israëls, is niets te vinden van
wat als tendenz aangemerkt kan worden. Het wezen van dien
man, van die vrouw, ieder aan een kant van de onder het raam
staande tafel, waar, boven en tusschen de geplooide gordijntjes
door, het kerkje in het groen allerintiemst schemert, hij met zijn
stramme vingers, zelfgenoegzaam de pen besturend, met zijn pa-
perassen, met zijn Goudsche pijp, beeld van rustig zitten, in het
volle licht en daar tegenover de vrouw met haar breiwerk in de
schaduw, achter die wonderlijk reëele gordijntjes, de détails op de
tafel, de handen, de aangezichten, het meesterachtige van den
koster, het stille deemoedige der vrouw, waaruit de gelaatstrek-
ken weggeveegd zijn, — dit alles is hier in de wondere intimiteit,
in de zoo vaste factuur, in de open, blanke kleur opgevoerd tot
een meesterstuk van uitbeelding, van on-opdringende psychologie,
van pure menschelijkheid.
Ofschoon het wel schijnen wil, of „De Koster", dat meester-
stuk van ingetogen uitbeeldingsvermogen, alleen staat in het
werk van Israëls, heeft de meester in vroeger tijd kleine genre-
stukjes geschilderd, van een meer oud-Hollandsche factuur, van
een meer geschilderd zijn alleen ter wille van het geval, — realis-
tische stukjes, waaraan een Neuhuys zich in zijn begintijd, waar
aan Artz zich aansluit, en, schoon die stukjes niet het complete
hebben, dat de Koster bezit, schoon de portretten uit dien zelfden
tijd iets diepers vertoonen, zij zijn interessant als bewijs van het
veelomvattende van zijn meesterschap, dat niet minder te vinden
is in de vroegere schetsen, klaar levend, en in hun naturalisme
bijwijlen klassiek. Hoe averechts hij ook de middelen aanwendt,
om een figuur te typeeren, om het leven te benaderen, zooals in
het onvolprezen portret van den schilder Roelofs, in den machti-
gen greep, die Veltman overeind zette, zoo houdt Israëls toch van
orde en maat in zijn leven, in zijn omgeving. Niet Rembrandt hangt
in zijn woonvertrek, maar Rafaël in goede gravures, Rafaël, dien
hij als schilder misschien minder bewondert dan den grooten Hol-
lander, maar wiens madonna-groepen voor hem het zuiverste zijn,
wat hij in dezen kent. En nog lang kon hij kleine krabbeltjes ma-
 
Annotationen