Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Bywanck, Alexander W.: Voorhistorische en Romeinsche Oudheden: Opgravingen en onderzoekingen in 1920
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0047

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
VOORHISTORISCHE EN ROMEINSCHE OUDHEDEN

31

Bepalen wij ons vooreerst tot de versterkte nederzetting op het plateau achter
Hotel Valk. — Aan den rand van het plateau was daar, op de plaats waar een weg
naar boven kwam, een bastion van palen en rechthoekig over elkander liggende
balken. Een muur sloot daarbij aan, waarvan de overblijfselen nog zichtbaar zijn
in den vorm van een kleinen wal langs den rand van de helling. Deze muur, gebouwd
van palen en balken met zand, was, volgens Dr. Holwerda, niet minder dan zeven
meter breed.

Nog zwaarder was, naar zijn meening, de muur, waar zij in zuidelijke richting
omboog. Van dezen muur is een detailkaart aanwezig, die evenwel niet geheel duidelijk
is, omdat eenige nummers in den tekst genoemd daarop niet voorkomen. — Zooals
Dr. Holwerda den muur opvat, was het een zeer zonderlinge constructie. Binnen den
muur was, zooals hij het voorstelt, eerst een dubbele rij palen, door vlechtwerk
verbonden tot een gesloten omheining. De eigenlijke muur, op eenigen afstand daarvan,
wordt verklaard als een colossale constructie van aarde, palen en balken, die kruiselings
over elkander lagen, en niet minder dan 15 of 16 meter dik. Dat zijn afmetingen,
die herinneren aan de muren van Babel (van ongebakken tichelsteenen gebouwd),
en wij kunnen toch moeilijk aannemen, dat de bewoners van deze kleine vesting
op hun wal met vierspannen plachten te rijden! — Geen spoor werd ontdekt van
een gracht. Vanwaar dan de groote hoeveelheid aarde voor den wal is gekomen,
vernemen wij niet.

Dr. Holwerda heeft zich zijn voorstelling van dezen muur gemaakt naar de
beschrijving, die men bij Caesar (De bello Gallico VII, 23) leest, van de muren der
Galliërs. Daarbij verwijst hij naar de reconstructie, „welke Thomas heeft gegeven
van de ringwallen in het Taunusgebied (vgl. Blümlein, Röm.-Germ. Kulturleben,
blz. 22)”, en hij merkt op, dat deze reconstructie geheel met de zijne overeenkomt.
Verwonderlijk is dat nu niet bepaald, want blijkbaar is de wal in den atlas van
Blümlein een „murus Gallicus”, en dus gereconstrueerd naar dezelfde beschrijving
van Caesar, die ook Dr. Holwerda gebruikte. Wij hadden evenwel gaarne gehoord,
aan welk der talrijke geschriften van Thomas, den bekenden onderzoeker der
„ringwallen” in den Taunus, deze reconstructie is ontleend. Mij waren de meeste
tijdschriften, waarin zijn artikels voorkomen, niet toegankelijk en Dr. Holwerda heeft
het niet noodig gevonden ons nader in te lichten. Gegevens over tijd, plaats en
afmetingen van dezen wal hebben wij dus niet. Evenmin zijn wij in staat om de
mededeelingen van Dr. Holwerda te controleeren, daar op zijn teekeningen nergens
een maatstaf staat. Wij zijn dus wel gedwongen om ons van een verder onderzoek
te onthouden. Op grond der gepubliceerde gegevens kunnen wij ons ten minste
geen voorstelling maken, die minder onwaarschijnlijk is dan de reconstructie van
Dr. Holwerda.

Hoogst merkwaardig is de loop van den muur. Het is geenszins een goed
aaneensluitend geheel, met hier en daar een opening voor een poort. Maar de muur
breekt midden in het westelijk front plotseling af om te worden voortgezet door
een muur, die een klein stuk vóór den eersten ligt en dan in een eenigszins andere
 
Annotationen