Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Gosses, Izaak H.: Archaeologie tegenover historie, noodelooze geschillen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0187

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
ARCHAEOLOGIE TEGENOVER HISTORIE, NOODELOOZE GESCHILLEN 167

ARCHAEOLOGIE TEGENOVER HISTORIE,
NOODELOOZE GESCHILLEN.

I.

De historicus, die met behulp van de schriftelijke overblijfselen een eenigszins
sluitend verhaal wil opstellen van de geschiedenis van ons land, moet lang wachten,
voor hij eigenlijk aan den slag kan komen. Tacitus heeft ons enkele episoden daaruit,
en die van den opstand der Bataven zelfs vrij uitvoerig verteld, maar over hetgeen
daaraan voorafging en wat daarop volgde, over gebeurtenissen buiten het Romeinsche
rijksgebied, over toestanden en instellingen daarbinnen hebben wij slechts schaarsche
en onsamenhangende mededeelingen. Men heeft ze sedert lang uitgeperst en het is
niet te verwachten, dat ze door napersing nog veel meer dan enkele druppels his-
torische kennis zullen laten vloeien. Vermeerdering van weten en vooral verheldering
van inzicht moet ons hoofdzakelijk de archaeologie verschaffen. Dat deze overtuiging
sedert de laatste twintig jaar algemeen geworden is, danken wij voor een groot
deel aan den voortvarenden directeur van het Leidsche Museum van Oudheden,
Dr. Holwerda.

Na den Romeinschen tijd — een term, die slechts voor een deel van ons land
geldt en daar een periode aanduidt, welke reeds langs vóór het traditioneele jaartal
476 eindigt — wordt het voor den historicus nog moeilijker. Er komen eeuwen,
waaruit zoo goed als geen schriftelijke mededeelingen omtrent hetgeen er in onze
streken geschied is, voor ons bewaard gebleven zijn. Men neemt later waar, dat er
veranderd is, maar kan slechts gissen, waardoor en hoe dat geschied is; men heeft
een denkbeeld, hoe het verder naar het Zuiden, onder de Franken, gesteld was en
tracht daaruit af te leiden, hoe het er hier in het Noorden uitgezien moet hebben;
doch nergens verdicht zich de algemeenheid tot preciesheid. Alleen de archaeoloog
heeft voor dezen tijd materiaal en daarbij nog uitzicht, dat dit door voortgezet
onderzoek vermeerderd zal kunnen worden. Toch zal het stuk, dat slechts hij hier
in de geschiedenis kan zetten, wel altijd het voorkomen houden van een vreemde
lap: de gegevens, waaruit hij zijn verhaal weeft, zijn nu eenmaal anders dan die,
welke de gewone historicus bij voorkeur verwerkt. Bovendien de vervaardiging zelve
van het verhaal is ook zeer moeilijk, wanneer schriftelijke berichten ontbreken, die
zooveel historisch draagvermogen bezitten, dat men er de archaeologische bevindingen
aan durft vasthaken. In dat geval toch leveren deze slechts de stof voor een ge-
 
Annotationen