Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Byvanck, Alexander W.: De klassieke oudheid in het Rapport der Museumcommissie
DOI Artikel:
Josselin de Jong, Jan Petrus Benjamin de: Een Aanslag op 's-Rijks Ethnographisch Museum
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0149

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
RAPPORT DER MUSEUMCOMMISSIE

133

nog meer aan de geschiedenis zal worden opgeofferd. Veel beter zou een uitgebreide,
geheel historisch geordende tentoonstelling van het archaeologische materiaal zijn in
het Historisch Museum zelf en daarmede zou ook de geschiedenis worden gebaat,
want door de verdeeling over verschillende plaatsen wordt het geheel, dat de geschie-
denis toch uitmaakt, op volkomen kunstmatige wijze gebroken. Te Leiden zou dan
ruimte kunnen blijven om de resultaten van opgravingen en nieuwe vondsten uit te
stallen, maar de nadruk zou daar moeten liggen op een archaeologisch geordende
verzameling. —

Evenmin bevredigt het denkbeeld der Commissie, dat massale vondsten van
opgravingen afkomstig aan het Leidsche Museum (en niet aan een plaatselijk museum)
behooren te komen, omdat zij slechts te Leiden door een vakman in verband met
de vondsten uit het overige Europa en de landen der klassieke Oudheid kunnen
worden bestudeerd. Want veel grooter dan het belang van dien problematischen
vakman, die de voorwerpen uit het Museum te Leiden bij zijn studie van een op-
graving in Nederland niet zou kunnen missen, lijkt mij het belang van goed toegeruste,
wel geordende plaatselijke archaeologische verzamelingen, waar men de voorwerpen
kan bestudeeren in verband met het terrein van hun ontdekking.

Zulk een Museum, gewijd aan de plaatselijke oudheidkundige belangen, zal te
Nijmegen het Rijksmuseum G. M. Kam kunnen wezen, vooral als daarin, volgens
den wensch der Commissie, wordt opgenomen de belangrijke collectie Romeinsche
oudheden der Gemeente. Te Utrecht zou het Museum zijn belangstelling voornamelijk
kunnen richten op Vechten en Duurstede. Wellicht zou te Groningen, waar de leider
van het archaeologisch onderzoek in het Noorden is gevestigd, een museum op zijn
plaats zijn voor het gebied van terpen en hunnebedden, terwijl te Leeuwarden en
Assen kleinere archaeologische verzamelingen zouden moeten blijven. Op den duur
zal men zeker ook meer aandacht moeten geven aan het Museum te Maastricht,
als centrum van een gebied van meer landelijke Romeinsche beschaving, en aan
het Museum te Middelburg voor de vondsten aan den mond van de Schelde. Door
grooter decentralisatie en door actief werkende plaatselijke musea zal het zonder
twijfel mogelijk zijn de belangstelling in breede kringen, die de vaderlandsche
archaeologie niet kan missen, te wekken en op krachtige wijze te bevorderen.

A. W. BYVANCK.

EEN AANSLAG OP ’s-RIJKS ETHNOGRAPHISCH MUSEUM.

De lijdensgeschiedenis van ’s-Rijks Ethnographisch Museum is overbekend.
Sinds jaar en dag gaan er stemmen op tegen de onwaardige wijze waarop het Rijk
zijn kostbare ethnographische verzamelingen huisvest en verzorgt. Jaren geleden
al hebben wij ministers hooren zuchten: „als de Kamer maar wou!” en gretig onze
ooren gespitst wanneer deze of gene volksvertegenwoordiger met verontwaardiging
 
Annotationen