Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Mededeelingen en korte berichten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0067

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
MEDEDEELINGEN EN KORTE BERICHTEN

51

MEDEDEELINGEN EN KORTE BERICHTEN.

OFFICIEELE MEDEDEELINGEN.

Het volgend adres is door het Bondsbestuur aan
de Tweede Kamer gezonden:

’s-Gravenhage, 27 April 1921.
Aan de Tweede Kamer
der Staten Generaal

Het bestuur van den Ned. Oudheidkundigen
Bond vernam met groote ontsteltenis uit de Me-
morie van Toelichting van het bij de Tweede
Kamer ingediende wetsontwerp van 7 Febr. 1921
tot aanleg van een waterweg van Born naar de
Maas bij Maastricht, dat het plan bestaat den
middenpijler der Maasbrug aldaar weg te nemen
om aldus een wijdere doorvaartopening te ver-
krijgen, welke door een enkelen vlakken boog
van gewapend beton zal worden overdekt.

Tegen dit voornemen tot schending van een
eerbiedwaardig bouwwerk komt ons bestuur met
kracht op.

De Maasbrug, kort vóór 1300 voltooid en vier
eeuwen later gewijzigd, doch met behoud van
haar forsche Romaansche vormen, is als voorbeeld
van ouden monumentalen rivierbruggebouw eenig
in ons land. (De brug, welke bij Roermond de
Maas overspant, is immers van veel later dag-
teekening en veel minder grootsche afmetingen).
Reeds uit dit oogpunt verdient zij ongeschonden
bewaard te blijven.

Maar het zijn niet oudheidkundige redenen
alleen, welke moeten aansporen tot het behoud
van dit monument der waterbouwkunde. Er zijn
ook redenen van aesthetischen aard. Ieder, die
voor stadsschoon eenigszins gevoelig is, ondergaat
de bekoring, welke uitgaat van zulk een over een
breeden stroom geslagen toegangsweg tot eene
stad of verbindingsweg tusschen twee stadsgedeel-
ten; de in flauwe buiging van oever tot oever
getrokken lijn van het bruggedek, het rythme der
stevig in de bedding geplante arcaden, wier pijlers
in hun massiviteit aan het geheel geslotenheid
helpen verleenen, de horizontale strekking van
het brug-vlak, waardoor dit als de basis vormt van
het erachter oprijzende stadssilhouet, waarboven
dan nog even de heuvelruggen van het achterland
zichtbaar worden — het zijn alle factoren, wier
samenwerking een machtig geheel tot stand brengt.

Dit zal door de uitvoering van het hiervoor
vermelde plan rauwelijks worden verstoord. De
wijde, vlakke beton-boog verbreekt de regelmatige
scandeering der arcaden, de lijn van het dekprofiel
wordt geschonden, een gapende bres wordt midden
in de massa der brug geslagen.

De tegenstelling tusschen dat, wat de Maasbrug
nu is en dat wat men er nieuws wil aanbrengen,
wordt uitstekend weergegeven door deze woorden
van Corn. Gurlitt in zijn onlangs verschenen boek
over den aanleg van steden:

„Terwijl de ingenieur naar lichtheid streeft,
d.w.z. uit economische beweegredenen de pijlers
en den opbouw zoo ijl mogelijk maakt, verlangde
de kunstenaar vooral massa, om de brug den indruk
te doen geven van hoogste veiligheid, ook bij een
gevoelige welvingslijn”.

Dat ongevoelig wordt ingegrepen in de schoon-
heid van een eeuwenoud monument, — dit gevaar
is het, dat ons bestuur wil trachten te bezweren door
een beroep te doen op de leden der Volksvertegen-
woordiging. Ons bestuur neemt gaarne aan, dat
er gewichtige belangen van het verkeer te water
en te land, ook van den waterafvoer, bij deze
zaak zijn betrokken, maar het acht de mogelijk-
heid lang niet uitgesloten, dat deze belangen tot
hun recht worden gebracht zonder de schoonheid
der Maasbrug geweldadig te verstoren.

Namens het bestuur van den Ned.

Oudheidkundigen Bond

(w. g.) W. VAN DER PLUYM, Voorz.
(w.g.) E. J. HASLINGHUIS, Secr.

Het volgende adres is aan Z. E. den Minister
van Binnenlandsche Zaken gericht inzake de ont-
eigeningsplannen Spui-Spuistraat enz.:

Afgevaardigden van de Besturen van den Bond
„Heemschut”, Het Koninklijk Oudheidkundig Ge-
nootschap, het Genootschap „Amstelodamum” en
de Vereeniging „Hendrick de Keyser” tot behoud
van architectonisch- of historisch-belangrijke oude
gebouwen, werden door den Directeur van Pu-
blieke Werken van Amsterdam op 23 Maart j.1.
in de gelegenheid gesteld, volledig kennis te nemen
van de voorstellen tot onteigening van een aantal
in het hart van Amsterdam gelegen panden.

Naar aanleiding daarvan, en in aansluiting met
 
Annotationen