Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI article:
Neurdenburg, Elisabeth: Het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst en het Rapport der Museumcommissie
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0142

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
126 HET NEDERLANDSCH MUSEUM VOOR GESCHIEDENIS EN

HET NEDERLANDSCH MUSEUM VOOR GESCHIEDENIS EN
KUNST EN HET RAPPORT DER MUSEUMCOMMISSIE.

Niet slechts met belangstelling, maar met het verlangen om te weten welke
nieuwe perspectieven de museumcommissie voor onze musea zou openen, heb ik
haar rapport doorgelezen.

Eén ding komt sterk daarin naar voren. Een nieuw standpunt wordt hier
ingenomen. De plannen beoogen het samenvatten van het gansche museumwezen in
één verband. Dit is belangrijker dan alles wat het rapport verder heeft voor te
stellen. Want dit beteekent de erkenning van de noodzakelijke samenwerking van
de groote en de kleine musea, onder advies van een van regeeringswege ingestelden
museumraad, het strijden voor het wegnemen van al te klemmende bepalingen,
kortom de mogelijkheid om tot een betere verdeeling der kunstschatten over het
geheele land te komen. Zie hier een plan dat men ten zeerste moet toejuichen.
Immers wat zou er in onze musea niet bereikt kunnen worden, wanneer het eens
mogelijk zou zijn reeds lang verouderde testamentaire beschikkingen en bepalingen
van schenkingen ter zijde te stellen! Wanneer duplicaten geruild konden worden.
Wanneer voor de musea minder belangrijke en voor particulieren vaak zoo zeer
gewenschte voorwerpen op een verkooping konden worden gebracht om voor de
opbrengst aanvullende stukken voor de musea aan te koopen. En niet het minst,
wanneer eindelijk, en dit zal nu stellig mogelijk zijn, een schifting in de museum-
collecties zal kunnen plaats hebben, waardoor reeds lang verouderde combinaties,
als het Nederlandsch museum voor geschiedenis en kunst nog steeds moest vertoonen,
voor goed van de baan zullen zijn. Kortom, wanneer men de kunstschatten eindelijk
eens geheel tot haar recht zal kunnen doen komen en dan, o vreugde, in inderdaad
geschikte gebouwen!

Dit alles zijn wel zeer mooie vooruitzichten en het plan om in een nieuw
„Algemeen Kunstmuseum” het beste uit onze schilderkunst, dat in het tegen-
woordige rijksmuseumgebouw niet tot zijn recht kan komen, samen te brengen, is
daarvan niet een van de minste beloften, die het rapport der museumcommissie
ons doet.

Intusschen, bij de besprekingen over de inrichting van dat museum, waarin
tusschen de schilderijen beeldhouwwerk, meubelen en andere voorwerpen van
kunstnijverheid geplaatst zullen moeten worden, gekozen uit de bestaande
musea komen we op een moeilijk punt, waarop ik in het kort de aandacht wil
vestigen. We kunnen er misschien het best over spreken, wanneer we van het
rapport de inleidende samenvatting der voorstellen over het nieuwe kunstmuseum
lezen. We vinden dan al dadelijk een uitspraak, die haar stempel op het geheele
rapport heeft gedrukt. De commissie voert namelijk een nieuwe groep van voorwerpen
in en wel die „van uitstekende kunstwaarde”. Nu zijn we wel altijd overtuigd
geweest van de meerderwaardigheid op dit punt van het ééne voorwerp boven het
 
Annotationen