Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Neurdenburg, Elisabeth: Het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst en het Rapport der Museumcommissie
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0144

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
128

HET NEDERLANDSCH MUSEUM VOOR GESCHIEDENIS EN

in het tegenwoordige Nederlandsch museum dan in het nieuwe kunstmuseum
tusschen schilderijen enz. mogelijk zal zijn; al geven we dadelijk toe dat aankleeding
van een schilderijen-museum met kunstvoorwerpen van anderen aard de aantrekke-
lijkheid van dat museum kan verhoogen. „Zeer zeker, hun schoonheid zal in het
algemeen kunstmuseum meer tot haar recht komen”, zullen zij zeggen, die zich wel
eens gestooten hebben aan de didactische bedoelingen van den vorigen directeur
van het Ned. museum, wellicht, omdat er wel eens scherven tusschen voorwerpen
werden tentoongesteld. Waarschijnlijk hebben die enkelen nog nooit het kunstgenot
gesmaakt, dat een mooie scherf kan geven, vooral wanneer men voor zich zelf de
ceramiekkunst genoeg kent om er het voor eeuwen gebroken voorwerp in zijn
gedachten weer uit op te bouwen. En men werpe mij nu niet tegen: dit is niet
voor het leekenpubliek. De gretigheid waarmede de ceramiekgids van het Nederlandsch
museum in eerste zoowel als in tweede uitgave is gekocht geworden en nog gekocht
wordt, bewijst m.i. het tegendeel. Voor het genieten van schoonheid is kennis niet
noodig, maar een prachtige aanvulling en vervollediging van het schoonheidsgenieten
is zij zeker. Vandaar het nut van een populairen gids, dat trouwens ook door de
commissie wordt erkend. Maar laat ons dan ook onze scherven. Zij kunnen zonder
hinder voor de andere voorwerpen een plaats vinden, zoodat de aesthetische
indruk volstrekt niet wordt benadeeld.

Maar keeren wij terug tot wat ik bijna de onthoofding van ons Nederlandsch
museum zou noemen. Ik kan mij eigenlijk niet anders voorstellen dan dat de
commissie bij de vaststelling harer plannen het buitenland tot voorbeeld heeft
genomen, maar dan dient er toch op een zeer groot verschil gelet te worden.
Immers zoowel in Duitschland als in Frankrijk en Engeland is een zoo grooten
overvloed van voorwerpen van kunstnijverheid aanwezig, dat een museum van
kunstnijverheid naast een algemeen kunstmuseum niet alleen kan bestaan, maar
dat men in beide musea zoo niet gelijke dan toch overeenkomstige voorwerpen
aantreft. Ons kunstbezit is echter wat de kunstnijverheid en voor een groot deel ook
wat de beeldhouwkunst betreft, om niet te spreken van de buitenlandsche schilder-
kunst!, te klein voor een afzonderlijk kunstmuseum met gemengden inhoud. Slechts
combinatie van Nederlandsche schilderijen en meubelen is mogelijk, maar wie
verschaft ons o, pia vota, de Italiaansche schilderijen om er de Italiaansche meubelen
en ceramiek mee te combineeren, wie de Fransche schilderstukken, die de Fransche
meubelen als producten van schoonheid meer tot hun recht zullen doen komen?
En wie eindelijk vult de lacunes aan, waardoor het Nederlandsch museum tot een
goed kunsthistorisch museum zal worden? Daar zouden onnoemelijke sommen
mede gemoeid zijn en werkelijk voortreffelijke stukken zijn zoo zelden meer te krijgen.

’t Is waar, zooals ze nu staan, komen de meubelen niet tot hun recht, maar
om dat te bereiken is niet noodig de collecties van het Nederlandsch museum uit

elkaar te rukken maar.ze een beter, een waardiger onderdak te verschaffen,

zoodat geen meubelen tegen bonte steenen muren met kleurige bogen en op steenen
vloeren in zalen, die geen wanden hebben, waar alles raam en venster is, behoeven
 
Annotationen