Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Byvanck, Alexander W.: De Opleiding van Annstaande Museumambtenaren, Kunsthistorici en Archaeologen: Het academisch Statuut
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0162

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
146

DE OPLEIDING VAN AANSTAANDE MUSEUMAMBTENAREN,

wenschen om les te geven in Latijn en Grieksch (en Oude Geschiedenis) verschillende
wegen open.

Door deze regeling bestaat thans inderdaad de gelegenheid om ook aan onze
Universiteiten werkelijk te studeeren in de kunstgeschiedenis en de archaeologie en
aan deze studie is de meest mogelijke vrijheid verzekerd. De niet al te vriendelijke
woorden, die in het Rapport der Museum-commissie (blz. 113—115) aan het onder-
wijs ter opleiding van aanstaande museum-ambtenaren worden gewijd, hebben dus
reeds een groot deel van hun beteekenis verloren. Door de nieuwe regeling is de
Universiteit zonder twijfel in staat om een uitstekenden grondslag te leveren voor
de studie. De opleiding zal door reizen en practisch werk aan musea gedurende den
studietijd en later, in het buitenland zoowel als in Nederland, nog verder moeten
worden voltooid. Om deze regeling nu ook aan de verwachtingen te laten beant-
woorden komt het thans slechts aan op de practische uitvoering, op de hulpmiddelen
voor het onderwijs en op de docenten.

Hoe het succes dezer regeling in de praktijk zal wezen, moet de toekomst

leeren.

Het Instituut voor kunstgeschiedenis te Utrecht beschikt thans reeds over uit-
stekende hulpmiddelen, en nu het binnen afzienbaren tijd in een nieuw gebouw wordt
gehuisvest, zal de toestand daar nog gunstiger worden. Ook aan de andere univer-
siteiten bestaat, zij het ook op meer bescheiden schaal, de gelegenheid om in de
kunstgeschiedenis te studeeren. Minder goed is de archaeologie toegerust; te Leiden
immers missen de studenten nog een locaal, om zich te midden van de boeken,
plaatwerken en foto’s, die onmisbare hulpmiddelen voor hen zijn, in hun vak te
verdiepen.

Een zware taak is gelegd op de weinige docenten, die aan de universiteiten
de kunstgeschiedenis en archaeologie onderwijzen. Behalve de opleiding van aan-
staande museumambtenaren, kunsthistorici en archaeologen omvat deze taak immers
ook nog het onderricht der studenten, die het candidaats-examen in de geschiedenis
en in de klassieke letteren willen afleggen, en bovendien zal het hun plicht zijn om
door algemeene colleges de belangstelling en liefde voor oude en nieuwere kunst
bij de studenten van alle faculteiten te wekken en te bevorderen. En dit laatste deel
van hun taak is zeer zeker niet het minst belangrijke, want op deze wijze kunnen
zij ook krachtig medewerken om de kunstschatten in onze musea beter bekend en
meer geliefd te maken. Maar hun werk moet ook door de musea worden voor-
bereid, ondersteund en voortgezet.

De musea kunnen dan evenwel niet volstaan met enkele publicatie’s, als
gidsen, handboeken, catalogi, mededeelingen in de pers en artikels in tijdschriften;
noodig zijn ook rondleidingen, voordrachten en cursussen ') om deze publicatie’s aan

') Ten onrechte wordt in het Rapport de eisch gesteld, dat cursussen en lessen buiten de dienst-
uren moeten worden gegeven. Een museum zal immers zonder twijfel voordeel kunnen hebben van de
belangstelling, door deze cursussen gewekt.
 
Annotationen