170
ARCHAEOLOGIE TEGENOVER HISTORIE
Een proefsleuf, op de hier overgenomen teekening a—b, bracht hem op het
spoor van kalkbanen. Ze werden verder blootgelegd in twee andere sleuven, waarin,
gelijk men ziet, twee naast elkaar voortloopende kalkbanen te voorschijn kwamen.
Verder naar rechts op de teekening bemerkt men een derde ontgraving, waarin zich
ook een kalkbaan vertoont, ongelijk van breedte, die zich op de einden rechthoekig
ombuigt en met een paar uitsteeksels p en q aan den linkerkant, die zich verder
onder den grond schijnen voort te zetten. Al deze kalkbanen wijzen naar het oor-
deel van den onderzoeker den loop aan van weggebroken fundamenten, van een
„lagen gemetselden onderbouw”, die, blijkens de geringe hoeveelheid achtergebleven
puin, een lichten bovenbouw, waarschijnlijk van hout, gedragen heeft. Naar zijn
meening moet de aanleg van den bouw „zeer primitief en zelfs hier en daar niet
geheel regelmatig geweest” zijn.
Verder onderzoek dan hier afgeteekend is, was onmogelijk, doordat het terrein
met veldvruchten bebouwd was. Of dit ook nasporingen van den grondboor belem-
merd heeft, wordt niet meegedeeld. Blijkbaar wel, want Dr. Holwerda rept er niet
van. Zeker is het te betreuren, dat de nasporing van den archaeoloog plaats gehad
heeft onder omstandigheden, die hem zoo weinig vrijheid van beweging lieten.
Ik moet zeggen, dat ik voor mij met deze m.i. nog onvoltooide opgraving
niet veel weet te beginnen. Wat links op de teekening zichtbaar is, schijnt mij voor-
loopig overblijfsel van twee rechthoekige gebouwen, waarvan het grootste bij s en
r een onregelmatig aangebrachten uitbouw gehad heeft, over welks vorm en diepte
o
ARCHAEOLOGIE TEGENOVER HISTORIE
Een proefsleuf, op de hier overgenomen teekening a—b, bracht hem op het
spoor van kalkbanen. Ze werden verder blootgelegd in twee andere sleuven, waarin,
gelijk men ziet, twee naast elkaar voortloopende kalkbanen te voorschijn kwamen.
Verder naar rechts op de teekening bemerkt men een derde ontgraving, waarin zich
ook een kalkbaan vertoont, ongelijk van breedte, die zich op de einden rechthoekig
ombuigt en met een paar uitsteeksels p en q aan den linkerkant, die zich verder
onder den grond schijnen voort te zetten. Al deze kalkbanen wijzen naar het oor-
deel van den onderzoeker den loop aan van weggebroken fundamenten, van een
„lagen gemetselden onderbouw”, die, blijkens de geringe hoeveelheid achtergebleven
puin, een lichten bovenbouw, waarschijnlijk van hout, gedragen heeft. Naar zijn
meening moet de aanleg van den bouw „zeer primitief en zelfs hier en daar niet
geheel regelmatig geweest” zijn.
Verder onderzoek dan hier afgeteekend is, was onmogelijk, doordat het terrein
met veldvruchten bebouwd was. Of dit ook nasporingen van den grondboor belem-
merd heeft, wordt niet meegedeeld. Blijkbaar wel, want Dr. Holwerda rept er niet
van. Zeker is het te betreuren, dat de nasporing van den archaeoloog plaats gehad
heeft onder omstandigheden, die hem zoo weinig vrijheid van beweging lieten.
Ik moet zeggen, dat ik voor mij met deze m.i. nog onvoltooide opgraving
niet veel weet te beginnen. Wat links op de teekening zichtbaar is, schijnt mij voor-
loopig overblijfsel van twee rechthoekige gebouwen, waarvan het grootste bij s en
r een onregelmatig aangebrachten uitbouw gehad heeft, over welks vorm en diepte
o