Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Gosses, Izaak H.: Archaeologie tegenover historie, noodelooze geschillen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0222

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
202

ARCHAEOLOGIE TEGENOVER HISTORIE

nog de voornaamste vestingen, een gedaanteverandering te ondergaan: de stompe
hoeken en ronde vormen verdwijnen en maken plaats voor scherpe hoeken en uit-
stekende punten. De vestingen worden verbouwd of gebouwd naar de toen z.g. oud-
Italiaansche of Spaansche methode '). Maar in Holland houden verscheidene groote
steden als Leiden, Gouda en Delft ondanks nieuwen uitleg en daarmee gepaard
gaanden bouw van nieuwe versterkingen veel van de oude vormen. Omstreeks 1600
toch was het gevaar voor belegering hier al zóó gering geworden, dat men van de
belangen der woonstad niet al te veel meer aan de doelmatigheid der vesting behoefde
op te offeren. Maar niemand zal toch denken, dat hier de Hollandsche volksaard
stand hield tegen het binnendringen van een vreemd volkselement?

Dan het aardewerk. Het neemt een zeer groote plaats in onder de gedenk-
stukken, welke ons uit de vroege middeleeuwen bewaard zijn en dit leidt er toe,
dat men er, naar mijn oordeel, wel eens meer uit tracht te halen dan er in zit.
Zaken, waarvoor men het aardewerk niet meer raadpleegt, zoodra er een eenigszins
duidelijke schriftelijke overlevering naast komt te staan, poogt men door middel
van de ceramiek te weten te komen, wanneer men niet anders heeft. Wat nu is
het voornaamste verschil tusschen het vaatwerk, dat men als Frankisch en Saksisch
van elkaar onderscheidt? Toch wel een soortgelijk als dat, hetwelk tusschen de
„Frankische” en „Saksische” burchten bestaat.

Het eerste, gevormd op de draaischijf en hard gebakken in een oven, is voort-
brengsel van een bedrijf, waarin technische hulpmiddelen van een vroegere beschaving
toegepast gebleven zijn, terwijl het laatste zich voordoet als het ruwe product van
een handwerk, dat zich buiten den omtrek der Romeinsche cultuurwereld ontwikkeld
heeft. Dit onderscheid is even gemakkelijk te begrijpen uit de geschiedenis, als te
constateeren bij de waarneming; andere verschillen betreffen eigenaardigheden in
vorm en versiering, over welker beteekenis ik niet oordeelen durf. In elk geval
echter schijnt mij wel een zeer subtiele redeneering noodig om ze te verklaren als
het merk eener volksindividualiteit; te meer omdat wij hier over het algemeen
te doen hebben met grof werk, met gebruikswaar, die kennelijk zeer veel meer
moest dienen om de behoeften eener primitieve samenleving dan om haar smaak
te bevredigen.

Kan men het gebied van het „Frankische” aardewerk met eenige scherpte
scheiden van dat van het „Saksische”? Zeker wel wanneer men uit vondsten, waarin
het „Frankische” en „Saksische” aardewerk gemengd voorkomen, het Frankische
als „import” uitschift. Maar ik twijfel zeer, of zulk een invoer van aardewerk in
de vroege middeleeuwen van veel beteekenis geweest is. In den lateren tijd leeren
wij den exporthandel der steden kennen, doch pottebakkerswaar neemt daarbij, voor-
zoover ik weet, slechts een geringe plaats in, althans het gebruiksaardewerk. Het
mag zijn, dat enkele bijzondere stukken, die als weeldeartikel aan de man gebracht
konden worden, ver van de plaats van herkomst terechtgekomen zijn, maar het

') M. Jahns. Handbuch einer Geschichte des Kriegswesens (Leipzig 1880) S. 1182 ff.
 
Annotationen