Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI article:
Neurdenburg, Elisabeth: De Noordekerk te Amsterdam
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0227

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
DE NOORDERKERK TE AMSTERDAM

207

den kruisvorm. Het nieuwe aan de groote kerken was ondertusschen veeleer het
weglaten van het koor '), dat het prediken in de voor den Protestantschen dienst
gebruikte oudere kerkgebouwen steeds zoo zeer bemoeilijkte * 2). En juist die beide
groote Amsterdamsche kerken keurt de heer Peters af en slechts lof heeft hij voor
de Noorderkerk, die, volgens denzelfden schrijver, behoudens eenige verdienstelijke
wijzigingen toch ook naar voorbeeld van elders was gebouwd.

Maar dit daargelaten — we komen straks nader op het gebouw zelf terug
en moeten eerst nog het verdere betoog van den heer Peters volgen. — Om nu de
mogelijkheid van Staets’ auteurschap aan te toonen, te sterker omdat hij reeds de
tegenovergestelde opvattingen van den heer Weissman in „Amsterdam in de 17deeeuw”
had zien neerschrijven, geeft de schrijver ons vervolgens een duidelijk beeld van de
wijze van werken van het fabriekambt te Amsterdam en tracht hij uit aanstellingen,
salarissen en met verschillende stukken, als bijlagen 3) afgedrukt, aan te toonen dat
niet Hendrick de Keyser de bouwmeester was van alles wat in zijn tijd door de stad
Amsterdam is gebouwd, en Danckertsz en Staets slechts de uitvoerders, maar dat
de drie meesters als vrijwel gelijkwaardige krachten zijn aangesteld, die moesten
samenwerken onder een chef, „de fabrijck-meester” 4), en er dus geen enkele reden
is om alle ontwerpen van Amsterdamsche bouwwerken aan Hendrick de Keyser
persoonlijk toe te schrijven. Ja hij gaat zelfs zoo ver, dat hij de drie meesters
beschouwt niet als bouwmeesters, maar meer als werkbazen, die elk aan het hoofd
van hun eigen afdeeling, hun eigen werkplaatsen en hun eigen werkvolk stonden
en ieder, zooals inderdaad het geval was, dan ook bij hun werkplaats woonden.
Wel werd volgens den heer Peters aan de Keyser van lieverlede overgelaten de
geheele detailleering en de artistieke behandeling van al het steenwerk, dat trouwens
aan de gebouwen steeds het meest in het oog sprong, maar hij was en bleef de
steenhouwer. Ja : „In samenwerking met een bouwmeester, even groot in de archi-
tectuur als hij in de beeldhouwkunst hadden die twee in allen deelen meesterstukken
„kunnen leveren, doch een zoodanig bouwmeester was er destijds niet, maar slechts
„een fabriekmeester, die met de stadsmeesters der drie bouwbedrijven (steenhouwer,
„metselaar, timmerman) een zoodanig bouwmeester verving” 5). Het is ten slotte, zegt
de heer Peters, door de Architectura moderna dat Hendrick de Keyser als stadsbouw-
meester werd naar voren gebracht.

Zijn redeneering brengt vervolgens den schrijver er toe de taak van Staets
vooral niet te klein te achten, en te wijzen op Staets’ verdiensten voor het uitbrei-

’) In de beschrijving der Zuiderkerk in de Architectura moderna wordt ook gesproken over het
weglaten van het koor.

2) In zeer vele kerken heeft men immers het koor door een wand, veelal van glas, van de
verdere kerkruimte afgescheiden.

3) Oud-Holland 1901 blz. 229 e.v. Zie ook blz. 155, waar een opsomming wordt gegeven van de
ambtenaren, die werkzaam waren bij het fabriekambt te Amsterdam.

4) In de Architectura moderna leest men ook van Hendrick de Keyser als van „onsen Bouw-
meester staende onder de Bouw-heere, en zijne meesters.”

5) t.a.p. blz. 160.
 
Annotationen