226
DE VERLUCHTE HANDSCHRIFTEN DER
uit 27 katernen van 8 bladen, één van 14 bladen (fol. 153—166), een van 7 bladen
(fol. 183—189) en één van 10 bladen aan het slot (fol. 238—247). Het katern van 14
bladen is ontstaan, omdat men tusschen het zesde en zevende blad van het katern,
dat oorspronkelijk 8 bladen telde een katern van 6 bladen (fol. 159—164) heeft
ingevoegd; deze 6 bladen bevatten het boek Baruch en de Epistola Jeremiae, die de
schrijver oorspronkelijk had willen overslaan '); het schrift van deze bladen heeft
ook een eenigszins ander karakter,
maar men mag het daarom nog niet
terstond aan een andere hand toe-
schrijven. — De bladzijden zijn zeer
zorgvuldig gelinieerd; de lijnen, die de
colommen van den tekst omsluiten,
benevens de voorlaatste lijn en twee
lijnen aan het hoofd van elke blad-
zijde, waartusschen de titel is ge-
schreven, zijn doorgetrokken over de
geheele lengte der bladzijden. Op-
merkelijk is het, dat van fol. 167 af
de linieering niet is voltooid, maar
slechts één lijn is getrokken voor elk
tiental regels. — Het handschrift bezit
nog zijn oorspronkelijken band. Het
is slechts zeer weinig afgesneden,
zoodat niet alleen de verwijzingen aan
het slot der katernen, maar ook de
letters en nummers, waarmede de
bladen waren gemerkt, zijn bewaard
gebleven.
De versiering omvat het portret van
Nicolaus de Lyra op fol. 44 boven het
begin van Jesaia (Afbeelding 1), de
figuur van een Seraph met zes vleugels
Afb. 2. in een dergelijk landschap als bij het
( portret van den auteur, dat het tegen-
overstaande blad (fol. 43 v.) vult, de symbolen der Evangelisten op fol. 164 v., tegenover
het begin van Ezechiël, een aantal figuren in dit boek ter verklaring van den tekst,
en bovendien groote beginletters in roode en blauwe kleur, versierd met penteekening,
aan het begin der verschillende boeken, waarvan een der fraaiste, op fol. 113, aan
het begin van Jeremia, hierbij is afgebeeld (Afbeelding 2).
Merkwaardig is dit handschrift, omdat men zijn herkomst met bijna volkomen
>) Op fol. 158 v. leest men: „Hic autem librum Baruch et epistolam Jeremie omitto,’ quia non
sunt de canone”.
ïL&ap
*
ifiW
um& ld
nu0
vtixlïcetr \nte
m4tuik$ptm
Wtufitr H
vt
■ Ww mntehi 4
fj&tï40<lui(bi£f
a fl^fhT ttlml Cf* ivröuphv p
r pt tut *■}> Hi jfltpSitl
fel» nX ia)
DE VERLUCHTE HANDSCHRIFTEN DER
uit 27 katernen van 8 bladen, één van 14 bladen (fol. 153—166), een van 7 bladen
(fol. 183—189) en één van 10 bladen aan het slot (fol. 238—247). Het katern van 14
bladen is ontstaan, omdat men tusschen het zesde en zevende blad van het katern,
dat oorspronkelijk 8 bladen telde een katern van 6 bladen (fol. 159—164) heeft
ingevoegd; deze 6 bladen bevatten het boek Baruch en de Epistola Jeremiae, die de
schrijver oorspronkelijk had willen overslaan '); het schrift van deze bladen heeft
ook een eenigszins ander karakter,
maar men mag het daarom nog niet
terstond aan een andere hand toe-
schrijven. — De bladzijden zijn zeer
zorgvuldig gelinieerd; de lijnen, die de
colommen van den tekst omsluiten,
benevens de voorlaatste lijn en twee
lijnen aan het hoofd van elke blad-
zijde, waartusschen de titel is ge-
schreven, zijn doorgetrokken over de
geheele lengte der bladzijden. Op-
merkelijk is het, dat van fol. 167 af
de linieering niet is voltooid, maar
slechts één lijn is getrokken voor elk
tiental regels. — Het handschrift bezit
nog zijn oorspronkelijken band. Het
is slechts zeer weinig afgesneden,
zoodat niet alleen de verwijzingen aan
het slot der katernen, maar ook de
letters en nummers, waarmede de
bladen waren gemerkt, zijn bewaard
gebleven.
De versiering omvat het portret van
Nicolaus de Lyra op fol. 44 boven het
begin van Jesaia (Afbeelding 1), de
figuur van een Seraph met zes vleugels
Afb. 2. in een dergelijk landschap als bij het
( portret van den auteur, dat het tegen-
overstaande blad (fol. 43 v.) vult, de symbolen der Evangelisten op fol. 164 v., tegenover
het begin van Ezechiël, een aantal figuren in dit boek ter verklaring van den tekst,
en bovendien groote beginletters in roode en blauwe kleur, versierd met penteekening,
aan het begin der verschillende boeken, waarvan een der fraaiste, op fol. 113, aan
het begin van Jeremia, hierbij is afgebeeld (Afbeelding 2).
Merkwaardig is dit handschrift, omdat men zijn herkomst met bijna volkomen
>) Op fol. 158 v. leest men: „Hic autem librum Baruch et epistolam Jeremie omitto,’ quia non
sunt de canone”.
ïL&ap
*
ifiW
um& ld
nu0
vtixlïcetr \nte
m4tuik$ptm
Wtufitr H
vt
■ Ww mntehi 4
fj&tï40<lui(bi£f
a fl^fhT ttlml Cf* ivröuphv p
r pt tut *■}> Hi jfltpSitl
fel» nX ia)