van 19 voet (M. 5,042), behalve de middenpijler, die 20V3 voet hoog is. Deze steekt
echter volstrekt niet boven de andere pijlers uit. Hij vormt de slaglijst der beide deuren
en begint als zoodanig vlak boven den lagen dorpel, die voor de voeting ligt. Hij moet
dus langer zijn dan de overige pijlers, die gerekend worden boven de steenen voeting te
beginnen. Het verschil in lengte bedraagt, zooals wij zagen, lVa voet, d. i. het verschil
tusschen de hoogte der voeting (2 voet) en die van den lagen dorpel. Deze laatste moet
dus een halven voet hoog zijn. De middenpijler heeft verder een ander karakter dan de
overige pijlers. Hij is niet zoozeer als draag- of steunpijler te beschouwen, veeleer als z.g.
naald voor een goeden aanslag der beide deuren.
Hij heeft tenslotte nog iets bizonders: met het oog op het opendraaien der deuren
is hij bijna loodrecht op het voorvlak dwars middendoorgesneden. In de reconstructie-
werken ook in de voeting zijn aangebracht. Alleen de middenpijler mist de laatstgenoemde
verkropping; aangezien hij met de deuren meedraait, zou het een vreemd gezicht zijn,
wanneer bij het openstaan van het hek een kleine sokkel bij den lagen dorpel voorstak x).
Alle pijlers van het metalen werk zijn één voet breed, behalve de twee achterste
(A en B), die — als wandpijlers behandeld — driekwart uit den muur komen. In deze
pijlers worden, naar wij zullen zien, de verschillende lijsten en paneelen vergaard.
Wat de versiering betreft, zoo zijn alle pijlers verschillend versierd en wel met „halve
taylge” d. i. met gesneden reliefs. In de reconstructieteekening vertoonen de schachten der pijlers
— in overeenstemming met gelijktijdige werken — paneelvormige indiepingen. Het gedeelte
boven de schachten is daarentegen als fries, dus als deel eener doorloopende lijst opgevat; het
mist als zoodanig de lijsten, die bij uitgronding ontstaan. De gehalveerde middenpijler is ook op
het doorsnedevlak versierd, opdat bij het openstaan der deuren geen „bloot veld” te zien komt. 1
1) Men vergelijke b.v. de deuren van het kasteel Gaillon.
211
echter volstrekt niet boven de andere pijlers uit. Hij vormt de slaglijst der beide deuren
en begint als zoodanig vlak boven den lagen dorpel, die voor de voeting ligt. Hij moet
dus langer zijn dan de overige pijlers, die gerekend worden boven de steenen voeting te
beginnen. Het verschil in lengte bedraagt, zooals wij zagen, lVa voet, d. i. het verschil
tusschen de hoogte der voeting (2 voet) en die van den lagen dorpel. Deze laatste moet
dus een halven voet hoog zijn. De middenpijler heeft verder een ander karakter dan de
overige pijlers. Hij is niet zoozeer als draag- of steunpijler te beschouwen, veeleer als z.g.
naald voor een goeden aanslag der beide deuren.
Hij heeft tenslotte nog iets bizonders: met het oog op het opendraaien der deuren
is hij bijna loodrecht op het voorvlak dwars middendoorgesneden. In de reconstructie-
werken ook in de voeting zijn aangebracht. Alleen de middenpijler mist de laatstgenoemde
verkropping; aangezien hij met de deuren meedraait, zou het een vreemd gezicht zijn,
wanneer bij het openstaan van het hek een kleine sokkel bij den lagen dorpel voorstak x).
Alle pijlers van het metalen werk zijn één voet breed, behalve de twee achterste
(A en B), die — als wandpijlers behandeld — driekwart uit den muur komen. In deze
pijlers worden, naar wij zullen zien, de verschillende lijsten en paneelen vergaard.
Wat de versiering betreft, zoo zijn alle pijlers verschillend versierd en wel met „halve
taylge” d. i. met gesneden reliefs. In de reconstructieteekening vertoonen de schachten der pijlers
— in overeenstemming met gelijktijdige werken — paneelvormige indiepingen. Het gedeelte
boven de schachten is daarentegen als fries, dus als deel eener doorloopende lijst opgevat; het
mist als zoodanig de lijsten, die bij uitgronding ontstaan. De gehalveerde middenpijler is ook op
het doorsnedevlak versierd, opdat bij het openstaan der deuren geen „bloot veld” te zien komt. 1
1) Men vergelijke b.v. de deuren van het kasteel Gaillon.
211