Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 2.1909

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Keulsche invloed op de Nederladsche goudsmeedkunst
DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Nationale aesthetica en nationale vergissingen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19798#0234

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
4°. voor Bertelmees Kempe, afgegeven door die van Antwerpen in 1505.

Zijn dit slechts verspreide gevallen, waaruit alleen voor deze vier goudsmeden
eene conclusie te trekken valt, of zijn het er enkele uit vele? In het eerste geval zoude
het reeds een bewijs leveren van den goeden naam, waarin het Keulsche gilde in Holland
stond, en reeds kunnen bijdragen tot verklaring van invloeden van uit Keulen op de
ontwikkeling van de Hollandsche goudsmidskunst geoefend, doch van nog grooter gewicht
zoude het zijn, indien thans nog uit de Keulsche archieven een grooter lijst van leer-
lingen of gezellen kon worden opgemaakt, die van ons vaderland naar Keulen togen, om
in de rijke bisschopsstad met bloeiende goudsmidskunst hun opleiding te volmaken.

Het komt mij wel belangrijk voor om hierover eens een nader onderzoek in de
Keulsche archieven in te stellen en het is dan ook het doel dezer korte mededeeling om
hierop voor verder onderzoek de aandacht te vestigen.

J. C. OVERVOORDE.

■ - ■ a ■ . a

NATIONALE AESTHETICA EN NATIONALE VERGISSINGEN.

Slechts met een enkel woord wensch ik, van een bepaald standpunt uit, de aandacht
te vestigen op de bijdrage van den heer J. F. M. Sterck in het 51ste Jaarverslag van het
Koninklijk Oudheidkundig Genootschap (1909).

De zooeven genoemde auteur bespreekt daar in een degelijk doorwerkt opstel de
producten van den Amsterdamschen goudsmid en mozaïekwerker Dirck van Rijswijck.
Op zich zelf beschouwd is de arbeid door den heer Sterck hier gepresteerd verdienstelijk,
zijn gegevens heeft hij goed weten te sorteeren, zijn dokumenten zijn zoo volledig mogelijk
waar het er op aankomt ook over de levensgeschiedenis van v. Rijswijck iets deugdelijks
en geloofwaardigs te geven en de aangehaalde plaatsen van verschillende auteurs uit den
tijd toonen, aan wie het nog niet wist, dat de heer Sterck aan zijn historische studiën
hoogere eischen stelt dan bloote feitenmededeehng. Tot zoover mag men, geloof ik, slechts
lof uitspreken en het artikel als ter zake afdoende aanprijzen.

Er gaat echter door het weefsel van dit historisch opstel ook een magere inslag
van aesthetische oordeelen over het werk ]) van D. v. Rijswijck, zooals dat trouwens bij
de 11 reproducties, die zeer goed geslaagd zijn, te verwachten was.

Gebrek aan ruimte maakt het mij ónmogelijk de niet al te talrijke zinnen die
laatstgenoemde oordeelen behelzen hier af te drukken, wat ik fatsoenlijkheidshalve tegen-
over den auteur ’t liefst zou doen. Ik beperk mij dus noode tot een enkele aanhaling :

P. 5.»D. v. R., wiens werk, hoe bescheiden het ook oppervlakkig lijken moge

wel een nadere beschouwing verdient. Vooreerst omdat het éénig is onder de voort-
brengselen der 17de eeuwsche kleinkunst. Ten tweede, omdat het door de tijdgenooten
ten hoogste gewaardeerd werd”. Hier maak ik voorloopig enkel bezwaar tegen de quali-

1) Waarvan tevens een uitvoerige chronologische lijst is gemaakt.

222
 
Annotationen