Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 2.1909

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Coster, Harry Pierre: Het koperen hek voor het altaar van St. Maarten in den Dom te Utrecht
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19798#0226

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Een dergelijke proportie ontbreekt bij de vakken van het Utrechtsche hek. Toch
zou men haar eenigermate ook in dit werk kunnen terugvinden, wanneer men de bepaling
sub 6° uit het contract met Gregorius Wellemans anders dan boven opvat. In deze
bepaling staat het volgende: ,,Item alle deze pylaren . . . . sellen hoich wesen tot an den
bovendorpel ruym negen voet, ende rysen voert mijt die bovendorpel ende trijumphe, die

daerop komen sel, neghenthien voet.” Men neme nu aan, dat voor de pijlers niet een

hoogte van 19 voet (d.i. M. 5,092), maar een hoogte van 9 J 19 = 28 voet (d.i. M. 7,504)
bedoeld is. De „triumphe” wordt dan iets hooger dan I71l% voet. Het groote voorvak,
dat de beide deuren omvat, zal dan ongeveer een dergelijke proportie vertoonen als de
vijf afgebeelde schemata.

Nu zou men kunnen vragen: waarom is deze opvatting dan niet ,,maszgebend”
voor de reconstructie geweest? Omdat practische bezwaren tegen haar kunnen worden
aangevoerd. Het geheele werk zou nl. volgens deze berekening met inbegrip der steenen
voeting de reuzenhoogte van 30 voet (d.i. M. 8,04) bereiken! Het gothische hek — dat
van het eerste contract — zou slechts 18 Deventersche voet (d.i. M. 5,328) hoog worden.
Daarmede stemt vrijwel de gereconstrueerde renaissanceafsluiting overeen, die in werke-
lijkheid M. 5,628 hoog zou zijn. Een hek van 8 Meter is verder hierom onmogelijk, omdat
M. 6,50 boven den grond de drempel van de deur ligt, die eenmaal toegang tot het orgel
— het oude (1481) zoowel als het latere (1571) — gegeven heeft1). Een dergelijk werk
zou derhalve het onderste gedeelte van het orgel geheel gemaskeerd hebben.

Tenslotte nog eenige opmerkingen over de gang, die, zooals boven is gezegd,
thans uitkomt aan den linker (noord-)kant van de travee, waarin eens het altaar van
St. Maarten gestaan heeft. Wij hebben hierbij tevens gelegenheid iets te zeggen naar aan-
leiding van een teekening door P. Saenredam in 1636 vervaardigd, en afgebeeld bij Mr. S.
Muller Fz.: De Dom van Utrecht, plaat XIV 3).

Deze teekening geeft — van het zuidertransept uit gezien — een gezicht op het
noordertransept en op een gedeelte van koor en schip. Zij beeldt dus mede de travee af,
waar het altaar van St. Maarten opgesteld was, en waar — indien het geleverd ware —
ook het renaissancehek gestaan zou hebben. Op deze teekening ziet men onder het orgel
een betimmering met twee renaissancenissen, die met het altaar in verband gestaan kan
hebben. Zeker is dit echter niet, daar zij misschien eerder met het latere orgel contact hield.
Hoe dit zij, thans is van deze nisbetimmering niets meer te zien; het muurvlak is op
deze plaats gevuld met een neogothieke, steen nabootsende traceering van geverfd hout.
De bovengenoemde gang is op deze teekening niet zichtbaar, zij zou dus in Saenredam’s 1 2

1) Deze deuropening is thans nog aan den binnenkant van den traptoren duidelijk zichtbaar
(vgl. afb. 6). Het latere orgel lag blijkens de aanstonds nader te bespreken plaat van P. Saenredam ongeveer
op dezelfde hoogte boven den grond, als het oude. Men mag derhalve aannemen, dat de genoemde
deuropening ook tot het latere orgel toegang gaf.

2) Vgl. afb. 5, die een gedeelte van deze teekening weergeeft.

214
 
Annotationen