Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 2.1909

DOI issue:
Nr. 5
DOI article:
Kalf, Jan: De "Denkmalpflegetag" te Trier
DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.19798#0175

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
«restauratie” van het keizerpaleis te Trier, en — in verband met deze beide vragen — de
principieele beschouwingen over «Die stilfrage bei Wiederherstellung alter Baulichkeiten”.

Men kent de geschiedenis van de Groote Kerk te Hamburg. Het van 1750—1762
onder leiding van verschillende architecten, maar in hoofdzaak naar het idee van Sonnin,
opgetrokken gebouw, beheerschte met zijnen, in 1786 voltooiden, 132 M. hoogen, toren
heel de stad en maakte haar silhouet al op verren afstand herkenbaar. Die toren was,
wat de Duitschers noemen het «Wahrzeichen” van Hamburg. 3 Juli 1906 werd hij door
den bliksem getroffen, de grootendeels houten (met koper bekleede) bovenbouw werd
vernield, het dak en het inwendige der kerk brandden geheel uit; alleen de muren bleven
staan, maar die dan ook nog vast en tamelijk ongeschonden. Er was maar één roep onder
de Hamburgers, na den brand: hunne kerk moest herbouwd worden — en in weinige
weken werd daarvoor uit bijdragen van particulieren en een door Senaat en Burgerschap
in opzettelijke vergadering toegestaan crediet, drie en een half millioen mark bijeengebracht.
Aan een drietal Hamburgsche architecten, waarbij Faulwasser, die eenige jaren tevoren de
geheele kerk had opgemeten, werd de herbouw opgedragen, nadat een commissie van zeer
bekende restauratie-architecten, waartoe ook de door den wederopbouw van het westkoor
van den Wormser Dom bekend geworden Oberbaurat Hofmann, verklaard had, dat een
herstelling overeenkomstig het oorspronkelijke mogelijk was en ook geboden, daar hetgeen
was blijven staan te groote, ook geldelijke, waarde had om het te sloopen.

Hoe snel dit besluit ook genomen was, reeds vóór het tot stand kwam, hadden
zich toch ook al stemmen ertegen doen hooren.

De Hamburgsche architecten- en ingenieursvereeniging betoogde, dat het gebouw
te zeer verwoest was, dan dat van «behoud” of «herstelling” nog sprake kon zijn. De
wederopbouw zou niet een oud gebouw bewaren, doch een nieuw doen ontstaan en dan
kwam het niet te pas een navolging te maken, maar diende aan de hedendaagsche kunst
de vrijheid gelaten iets eigens te scheppen.

Juist in de kringen der Denkmalpfleger vond dit standpunt zeer veel instemming,
mannen als Clemen, Gurlitt en Oechelhauser spraken zich onbewimpeld uit tegen de voor-
genomen vernieuwing in ouden trant, en de laatste deed dit zelfs, toen hij als Voorzitter
den achtsten Denkmalpflegetag te Mannheim opende. Het was een spannend oogenblik
toen daarna de oude Dr. Brinckmann, directeur van het Hamburgsche kunstnijverheid-
museum, heftig protesteerde en in hartstochtelijke verzekeringen betuigde, dat juist welbe-
grepen monumentenzorg tot den wederopbouw der oude kerk moest leiden. Het bleef toen
bij een incident. Maar de gemoederen waren zóó beroerd door deze quaestie, dat zij op
het volgende congres, in Lübeck, weder scherpe debatten uitlokte, zoodat werd besloten
de bespreking van deze strijdvraag op het programma der Triersche bijeenkomst te plaatsen.

Thans was gezorgd, dat de noodige gegevens voor eene bespreking — opmetingen,
en foto’s van vóór en na de restauratie — aanwezig waren, terwijl een voor- en een tegen-
stander der «herstelling” als inleiders optraden. De vraag had natuurlijk een ander aanzien
gekregen, daar de opbouw van het uitwendige der kerk intusschen voltooid is geworden,

163
 
Annotationen