Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI article:
Bywanck, Alexander W.: Voorhistorische en Romeinsche Oudheden: Opgravingen en onderzoekingen in 1920
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0048

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
32

VOORHISTORISCHE EN ROMEINSCHE OUDHEDEN

richting loopend, het westelijk front voltooit. Een tweede onderbreking is in het
zuidelijk front, niet ver van de zuidwestelijke hoek. Daar liggen het einde van den
muur en zijn voortzetting recht tegenover elkander. Maar vóór de opening is een
afzonderlijk vestingwerk. De bouw daarvan is evenwel nog lang niet duidelijk.

Het vervolg van den muur liep nu niet meer in oostelijke richting, zooals
Dr. Holwerda eerst meende en ook op zijn plans liet teekenen, maar meer naar het
noordoosten. Daar eindigde de muur dan plotseling, terwijl eerst veel verder naar
het zuiden weder een wal werd ontdekt. Het is evenwel nog niet zeker, hoe de
muren daar aaneensloten tot een verdedigbaar geheel.

Romeinsch is deze manier van vestingbouw zeker niet. Meende ik in mijn
boven aangehaald artikel op grond der eerste, zeer onvolledige publicatie nog aan
de mogelijkheid van een Romeinschen aanleg te kunnen denken, thans kan ik dat
niet meer. Ook de opgravingen van dezen zomer bevestigden het niet-Romeinsche
karakter ')• Ditmaal werd binnen den muur gegraven, langs den met steenen geplaveiden
weg, die het geheel van de noordelijke tot de zuidelijke poort doorsnijdt. Daar
ontdekte men sporen van een aantal betrekkelijk kleine vierkante gebouwen, zeker
woningen, op geheel onregelmatige wijze door elkander gelegen. De voorwerpen, die
de bewoners gebruikten, en die bij het opgraven aan het licht kwamen, waren
Romeinsch. Maar de wijze van bouwen en de aanleg was al even weinig Romeinsch
als de aanleg van het geheel.

De bouw van deze vesting herinnert, zooals Dr. Holwerda terecht zegt, aan
de „ringwallen” in Duitschland * 2), de voorgangers der Middeleeuwsche burchten.
Wij zouden evenwel gaarne hooren, met welke der vele vormen van dergelijke
„ringwallen” de thans ontdekte vesting het meest overeenkomt. Dr. Holwerda, de
eenige die ons thans zou kunnen inlichten, citeert alleen het laatste der hier aan
den voet der bladzijde aangehaalde artikels van Anthes zonder nadere aanduiding.
In een vorig bericht noemde hij de Heidenlöcher op den Kirchberg, niet ver
van Deidesheim in de Paltz bij Neustadt. Maar ik kon in mijn vorig artikel reeds
opmerken, dat deze vergelijking ons niet verder brengt. Thans vernemen wij niets
naders.

Evenmin worden wij ingelicht over de vraag, of de geheele aanleg uit den-
zelfden tijd stamt of in verschillende perioden is opgericht, en verder worden ons
thans alle gegevens over den tijd van het ontstaan der vesting onthouden. Gelukkig
beschikken wij over de mededeeling van Dr. Holwerda in een vroeger bericht3), dat
in de greppels voor palen, gegraven tijdens den bouw van den muur, scherven van
terra-sigillata uit Arezzo en van ander Romeinsch aardewerk werden gevonden uit
den tijd van Drusus, dus uit den eersten tijd van Romeinsche heerschappij in ons

') Zie het bericht in de dagbladen van 13 Augustus. Daaraan is het volgende ontleend.

2) Ed. Anthes, Ringwallforschung und Verwandtes, Berichte der Rö m.-G e r m. K om-
mis s i o n, II (1905), blz. 26—48; III (1906/7), blz. 32—52; VI (1910/1), blz. 3—50; verg.: E. Norden,
Die Germanische Urgeschichte in Tacitus Germania (1920), blz. 244—246.

3) B ij d r. v. V a d. G e s c h., 1917, blz. 215.
 
Annotationen