Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Rapport der Rijkscommissie van advies in zake reorganisatie van het Museumwezen hier te lande: ingesteld bij Koniklijk besluit van 5 februari 1919
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0137

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
REORGANISATIE VAN HET MUSEUMWEZEN HIER TE LANDE

121

veel te bekrompen voor een behoorlijke inrichting en het bovenlicht is slechts voor
enkele zeer groote, architectonisch toegepaste beeldhouwwerken bruikbaar.

XXI. (p. 118). Kunst van eigen tijd.

De beraadslagingen over het teere punt Kunst van eigen tijd, leidden
tot de volgende conclusies:

„De commissie, van oordeel dat, waar bij kunstwerken uit vroegere eeuwen de
mogelijkheid eener objectief-zuivere aesthetische waardeering erkend wordt, dit ook het
geval behoort te zijn ten opzichte van het hedendaagsche kunstwerk;

erkennende, dat ten opzichte van dit laatste het gevaar voor buiten-aesthetische
vertroebeling van het oordeel zeer groot is;

vooropstellende, dat de tot dusver door het Rijk gevolgde wijze van aankoop van
kunstwerken van eigen tijd zoowel hier te lande als in den vreemde maar al te vaak tot
mislukkingen en teleurstellingen heeft geleid en dat het Algemeen Kunstmuseum alleen
behoort bestemd te zijn voor uitgelezen kunst tot aan het naaste verleden, doch dat hier-
nevens het levende geslacht gelegenheid moet hebben in musea het beste werk van eigen
tijd te beschouwen, spreekt als hare overtuiging uit:

1°. dat het Rijk, zooveel in zijn vermogen is, door opdrachten en aankoopen voor
bouwversiering en inrichting zijner openbare gebouwen de vaderlandsche kunst van eigen
tijd behoort te steunen, daarbij de voorlichting volgende van zijn aangewezen adviseurs;

2°. dat de sub 1°. bedoelde kunstwerken alleen in de zeldzame gevallen, waarin zij
aan hun omgeving moeten worden onttrokken, in aanmerking kunnen komen voor
plaatsing in musea;

3°. dat evenwel het Rijk, overtuigd van zijne plichten ten opzichte van de kunst
van eigen tijd, steun zal moeten verleenen aan gemeentelijke en andere openbare musea van
hedendaagsche kunst, hetzij door geldelijke bijdragen, hetzij door bruikleen van door
aankoop, schenking of erflating verkregen kunstwerken, aan welken steun voorwaarden
moeten worden verbonden aangaande de, op zijn vroegst tien jaar na den dood van den
kunstenaar te beslissen, vraag, in welk museum zulke kunstwerken dan zullen worden
geplaatst.

Deze conclusies zijn evenwel niet van kracht voor de Penning- en Prentenkabinetten.
In de eerste plaats zal hier, waar kunst en geschiedenis niet gescheiden zijn, zeer veel
werk van levende meesters reeds om het historisch of topographisch belang moeten worden
verzameld. Bovendien bestaat hier evenmin als in een bibliotheek of in het door onze
commissie voorgestelde Museum-van-het-Boek bezwaar tegen het opnemen van werk van
eigen tijd, terwijl het achterwege laten ervan afzonderlijke afdeelingen voor deze soorten
van kunst, dus ook studielokalen met eigen personeel in de musea, waar kunst van
levende meesters wordt verzameld, noodzakelijk zou maken.”

XXII. (p. 113). Opleiding der a. s. M u s e u m-a m b t e n a r e n.

Ten opzichte van de eenige jaren geleden in de Stellingen, goedgekeurd door
den Ned. Oudheidk. Bond opgestelde eischen, te stellen aan de opleiding van
a. s. museumambtenaren, heeft de commissie, uitgaande van de overweging,
dat in genoemde Stellingen niet alleen de opleiding der Museumambtenaren, doch
ook die der kunsthistorici in ’t algemeen werd behandeld, zich beperkt tot de
opleiding der Museumambtenaren in het bijzonder. Hoewel men geen eenstemmingheid
heeft kunnen bereiken betreffende de vraag of — behalve algemeene geschiktheid,
eminente aanleg, liefde voor het vak, smaak en ontwikkeling — een vooropleiding
 
Annotationen