Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Rapport der Rijkscommissie van advies in zake reorganisatie van het Museumwezen hier te lande: ingesteld bij Koniklijk besluit van 5 februari 1919
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0138

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
122

RAPPORT DER RIJKSCOMMISSIE VAN ADVIES IN ZAKE

aan gymnasium of lyceum of aan H.B.S., met of zonder aanvullend staatsexamen,
verkieselijk was, werd men het er tenslotte over eens, dat de Universitaire opleiding
aan te bevelen zou zijn, mits althans de nieuwe wet op het Hooger Onderwijs
meerdere vrijheid liet voor dergelijke studie, minder tot misleidende specialiseering
dwong dan tot dusver, volgens het gevoelen van eenige leden, het geval was. Dat
de algemeene universitaire opleiding op geschiedkundige basis moest staan, werd
toegegeven, hoewel voor zekere groepen van musea onderlegdheid in de natuur-
wetenschappen van groot nut kan zijn. In het algemeen zal de toekomstige museum-
ambtenaar zich hebben bezig te houden met:

„Kunst- en cultuurgeschiedenis in den ruimsten zin des woords, hij trachtte daarbij
zich een algemeen overzicht te verschaffen van de geheele ontwikkelingsgeschiedenis der
beeldende kunsten en hare verschijnselen te begrijpen in verband met die geestesstroomingen
op politiek- en cultuurhistorisch, aesthetisch, literair- en godsdienstig-wijsgeerig terrein,
wier kennis voor het juiste begrijpen van het door de musea voor kunst en geschiedenis
omvatte gebied onmisbaar is.

Tevens zal hij hierbij zijne aandacht hebben te wijden aan de grondslagen van de
beeldende kunst, zooals aan de plastische anatomie en aan de wetten der perspectief.

De bedoeling van den student zal, al naar mate zij meer is gericht op een toekomstige
loopbaan aan een kunst- of aan een historisch museum, bij de keuze der hierboven vermelde
vakken den doorslag geven.

Werd hierbij van de eene zijde de wensch geuit, dat de student in de kunstge-
schiedenis zoo laat mogelijk er toe over ga, zich te specialiseeren op een bepaald onderdeel
van zijn vak, zoo werd van de andere zijde aangedrongen op eene keuze reeds bij het
begin der vakopleiding en op een verblijf van den adspirant in een dienovereenkomstig
museum, ter verkrijging van eenvoudige praktische bekwaamheden en van inzicht in de
bijzondere capaciteiten, die de speciale museumdienst, waartoe hij zich geroepen voelt, van
hem zal eischen.

Het spreekt wel van zelf, dat de aldus bijeengegaarde kennis niet alleen verkregen
mag, noch kan worden door het luisteren naar voordrachten, het lezen van boeken en het
bestudeeren van afbeeldingen, doch, dat een grondige studie der kunstwerken en oudheid-
kundige voorwerpen zelve hierbij de hoofdzaak is.

Het maken van studiereizen, ook reeds tijdens den studietijd, dient een voorname
plaats in de voorbereiding in te nemen, waarbij deskundige leiding ten zeerste aanbe-
velenswaardig is.

Zijn de studies aan de hoogeschool afgeloopen, dan zal voor eene definitieve aan-
stelling als museumambtenaar nog een leertijd aan een of meer musea noodzakelijk zijn,
ter verkrijging van het onmisbare inzicht in de museumpraktijk en -techniek.

Na deze voorbereiding volge een leertijd aan een of meer musea, waarbij het wen-
schelijk is, „dat althans een der musea, waaraan de leertijd wordt doorgebracht, van dezelfde
soort zij als dat, waaraan de candidaat voor benoeming in aanmerking wenscht te komen”.”

XXIII. (p. 116). Museumraad.

Teneinde de Regeering bij de Reorganisatie van het Museumwezen ter zijde
te staan, achtte de Commissie het noodzakelijk reeds terstond een college in het
leven te roepen, dat daartoe de geschiktheid bezit en dat — wanneer het nut en de
gunstige uitwerking van zulk een college bij de tenuitvoerlegging der voorstellen
gebleken zijn — ook voor de toekomst kan worden gehandhaafd. Zulk een college
 
Annotationen