Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI article:
Neurdenburg, Elisabeth: Het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst en het Rapport der Museumcommissie
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0143

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
KUNST EN HET RAPPORT DER MUSEUMCOMMISSIE

127

andere, maar beschouwden ondertusschen „schoonheid”1), en daar gaat het hier om,
als een kwestie van persoonlijken smaak. Ja, meermalen heb ik verwonderd gestaan
hoe over een kunstwerk door menschen, die overigens smaak genoeg wisten te
toonen, zoo zeer verschillend werd geoordeeld. En de jongste omwentelingen in de
kunst en de daarmee gepaard gaande opvattingen over oudere kunst hebben nog maar
des te meer bewezen, hoe de beoordeeling van kunstvoortbrengselen bovendien aan
tijaelijken smaak onderhevig is. Komt hier niet duidelijk naar voren de beteekenis,
die de persoon van den directeur van het „Algemeen kunstmuseum” zal hebben,
aan wien de zorg voor de inrichting en verzorging van dat museum zal zijn
opgedragen, die zijn museum in den loop der jaren steeds naar den nieuwsten
smaak zal hebben te wijzigen, die daartoe, in overleg met museumraad en direc-
teuren, een keuze uit alle andere musea zal hebben te doen? Maar treedt daarbij
niet in de schaduw de persoon van den directeur, uit wiens museum, zij het dan
ook mede door hem zelf, een keuze gedaan zal worden ten bate van het „Algemeen
Kunstmuseum”? Heeft niet vaak juist de smaak en kennis van zaken van dien
directeur of diens voorganger het bewuste voorwerp voor het museum gewonnen?
Hij kocht wellicht niet louter om schoonheidsredenen, hoezeer hij ook zelf van die
schoonheid genoot, maar het voorwerp pastte goed in het kader van wat het
museum bezat.

Men begrijpt allicht op welk museum ik hier in het bizonder het oog heb
gevestigd, het museum, dat naast de bevoorrechte plaats, die in het rapport het
Prentenkabinet bekleedt, wel zeer in het gedrang komt. Het is het Nederlandsch
museum voor geschiedenis en kunst, dat ook door den vorigen directeur, zooveel
de heterogene bestanddeelen het hem toelieten, reeds tot een museum voor beeld-
houwkunst en kunstnijverheid, of, zooals het in het rapport heet, voor gebruiks- en
sierkunst werd gemaakt. Het is over dit museum in het bizonder — immers voor
andere musea gelden weer andere eischen — dat ik, die er zelf meerdere jaren
werkte, hier eenige kantteekeningen bij het rapport wil maken.

Al dadelijk treft mij in dit verband de definitie der museumcommissie van
wat een museum is. Immers op blz. 19 van het rapport lezen wij:

„Een museum in het algemeen is een instelling, waarin voorwerpen, die
„samen een organisch geheel vormen, zóó worden tentoongesteld, dat hunne beteekenis
„en die van het geheel voor de bezoekers, ook voor den niet-vakman duidelijk worden.”

Maar, vraag ik, laat een algemeen kunstmuseum, alleen gebaseerd op de
„uitstekende kunstwaarde” = schoonheid der voorwerpen, inderdaad zulk een
organisch geheel zien? De meesterwerken op verschillend gebied zijn immers niet
gemaakt om in een „museum” tot een aesthetisch geheel te worden gerangschikt!
Voor de schilderijen der 17de eeuw bijv. is het denkbaar een keurcollectie samen
te brengen, die een organisch geheel kan vormen, maar voor de voorwerpen der
kunstnijverheid is het wel zeker dat het „organisch verband” beter gehandhaafd is

') Zie blz. 15 van het rapport.
 
Annotationen