Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI article:
Neurdenburg, Elisabeth: De Noordekerk te Amsterdam
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0228

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
208

DE NOORDERKERK TE AMSTERDAM

dingsplan van Amsterdam om ten slotte de Noorderkerk nog eens het monument
van den Protestantschen kerkbouw, het voorbeeld te noemen.

Het ligt niet in mijn bedoeling kleinere bezwaren tegen het betoog van den
heer Peters naar voren te brengen, in de verdere bespreking zal blijken in hoeverre
ik met den schrijver kan meegaan. Voorloopig moeten we eerst hooren naar den
heer Weissman, die een geheel andere opvatting is toegedaan, welke wel het duide-
lijkst blijkt uit zijn artikel in Bouwkunst 1909'), getiteld: „de Nederlandsche bouw-
kunst der 17de eeuw”.

Zagen wij toch den heer Peters aan Hendrick de Keyser feitelijk alleen het
steenhouwersaandeel in de Amsterdamsche bouwwerken toekennen, de heer Weissman
verdedigt met alle kracht de traditie, dat Hendrick de Keyser d e bouwmeester, d e
ontwerper is van alles wat in zijn tijd door Amsterdam is gebouwd. Hij baseert zijn
beschouwing voornamelijk op de aanstelling van de Keyser, toen deze als „Mr.
beeltsnijder ende steenhouwer” der stad werd aangenomen.

Wat nu die aanstelling betreft, deze heeft de heer Weissman m. i. niet goed
gelezen. Immers hij haalt in zijn artikel in Bouwkunst aan dat de Keyser moest
maken „der stede2) modellen, patronen ofte ontwerpselen” en concludeert hieruit
dat de Keyser al dadelijk tot architect werd aangesteld en dat derhalve van hem
alle ontwerpen van alle gebouwen afkomstig moeten zijn. Maar hier moet worden
opgemerkt, dat in de aanstelling van de Keyser de woorden „der stede” niet in dit
verband zijn gebruikt. Er staat niet anders te lezen dan: „Sal voorts de modellen,
„patronen ofte ontwerpselen met alle neersticheyt, nae sijn beste wetenschap ont-
werpen, ende ’t geene gesneden ende gehouwen sal worden ten besten oirbaer ende
„welstandt deser Stede beschicken” 3). En zeer duidelijk vermeldt bovendien de eerste
alinea van deze aanstelling, dat Hendrick Cornelisz de Keyser wordt aangenomen
„tot een Mr. Beeltsnijder ende Steenhouwer over deser Stede wercken”. Waarlijk,
hieruit kan men toch niets anders lezen dan dat de Keyser tot beeldhouwer en
steenhouwer werd aangesteld. De „modellen, patronen ofte ontwerpselen” zijn die
van het immers aan de bouwwerken van dien tijd zoo overvloedige steenhouwers- en
beeldhouwerswerk, dat in natuursteen uitgevoerd de baksteenbouw moest omlijsten
en levendig maken. De toevoeging achter de zinsnede over de modellen, waarin
wordt gesproken over „’t geene gesneden ende gehouwen sal worden” bevestigt,
dunkt mij, mijn meening nog nader. Maar het best van al wordt des heeren Weiss-
man’s opvatting weersproken door dezen zin uit den eed van den fabrieksmeester"):
„Endes wat nieuwe wercken ghij bevindt nootelijck gemaekt, een goed ontwerp ende
ordonnantie nae U beste beduncke ende wetenschap daeraff maecken sult, ende voorts
all doen ende laeten, dat een goet ende trouw fabryckmr. schuldigh es te doen” enz.
Hier blijkt immers wel zonneklaar dat volgens aanstelling niet de Mr. beeldsnijder

') t.a.p. blz. 24 e.v.

2) Ik spatieer.

3) Zie voor de volledige teksten van de aanstelling van H. de K. en den eed v. d. fabrieksmeester:
Peters, Protestantsche kerkgebouwen, Bijlage B, Oud-Holland 1901 blz. 229/30.
 
Annotationen