Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Six, Jan: De Techniek van Vermeer in "Een Meyd die Melk Uytgiet"
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0016

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
schroom mij hier daaromtrent uit te spreken en, met het oog op het behoud van dit
meesterwerk, reken ik mij het zelfs tot een plicht, nu het mijne hoede heeft verlaten, om
een parel te zijn van ’s Rijks Museum, waar de honderdduizenden die het stuk in de zestig
afgeloopen jaren door de hooghartige onbaatzuchtigheid van den eigenaar konden leeren
bewonderen door millioenen staan vervangen te worden.

Want de werking, die Vermeer hier heeft bereikt, hangt ten nauwste zamen met
het behoud van zijn werk. Dit is niet altijd het geval. Een schilderij van Roelandt Savery,
waar hij duurzaam blauw in heeft gebruikt, zooals »de fabel van het hert tusschen de
koeien”, R. M. 2138, is ontzaggelijk alledaagsch en vervelend; een ander waar hij blijkbaar
Haarlemsch 2) blauw in had gemengd, dat verdwenen is, als de »hertenjacht in een
rotsachtig landschap”, R. M. 2135, krijgt een wonderlijk fantastisch aanzien, waar, in de
bruine omlijsting, het heldere verschiet tintelt. Ik heb den indruk dat ook sommige
landschappen van Van der Neer en Rembrandt iets van hun bekoring danken aan den ros
geworden voorgrond tegen het onveranderd verschiet. In de vergezichten hebben beiden
natuurlijk cobalt moeten gebruiken, dat stand houdt. Maar meestal is het toch anders.
Een vrouwenportret van Troost, waar het carmijn uit het fluweel is verdwenen, blijft
achter in een vlekkige vuilbruine draperie en niet zeldzaam zijn de al te bleeke gezichten
der vrouwen, bij wien het carmijn uit de carnatie verdween.

Dat zijn alles kleurveranderingen in de verven, waartegen men soms in de 17e eeuw
heeft trachten te waken door de schilderijen achter een gordijntje of in een kastje, zooals
sommige Vermeer’s, tegen het licht te beschutten, maar die de schilder had kunnen
vermijden door duurzamer verven te gebruiken.

Anders staat het wanneer een onvoorzichtige, al te grondige schoonmaak reeds de
bedoeling van den schilder kan verstoren. Soms is de olie voor onze zeventiende eeuwsche
schilders, en nog voor latere, een te taai, niet genoeg vloeibaar bindmiddel geweest en
hebben zij voor de laatste afwerking met lasuren en glacis de een of andere vernis
gebruikt om hunne verfstof aan te mengen. Neemt men de vernis nu van zulke schilderijen
af door een devevnissage complet, op welke wijze ook, dan gaan de zoo behandelde verven
mee, en is dus de laatste voltooiing van het werk, waarmee eerst de kunstenaar zijn doel
bereikte, verloren.

Als meest sprekend voorbeeld voor de genoemde behandeling mogen gelden de
opschriften in zwarte letters van de schuttersstukken, die soms spoorloos verdwenen zijn,
al heeft de schilderijhersteller die ze weg maakte ze nog duidelijk genoeg kunnen lezen
om ze er weer met potlood op te krassen.

Van meer beteekenis voor het werk zelf is de toestand, waarin men bijvoorbeeld
de schilderijen van Rachel Ruysch meest aantreft. Ontdaan van de opperhuid van kleurige
lasuren, laten zij een krijtachtige onderschildering zien. Alleen in volkomen gaven toestand
kan men bewonderen hoe fijn en teer menig bloempje is geschilderd, zooals het rosé 1

1) Zie Eloubraken I, blz. 171, over Van Goyen.

2
 
Annotationen