Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Heft:
Boekbespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0061

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
leven. Maar hij verzwijgt, wellicht al te welsprekend, dat de rest meestal ook gruwelijk is,
gruwelijk, rommelig, onarchitectonisch, wulpsch of plakboekachtig-chaotisch en tóch, tóch
zoo echt zeventiend’ eeuwsch Hollandsch. Een korte parallel met de schilderkunst, een
vergelijking b.v. met den laten Frans Hals aan den éénen kant, met Rubens en de zijnen aan
den anderen, had hier veel licht kunnen geven. We hadden Verhuist dan beter leeren verstaan.

Wij twijfelen er niet aan of de heer van Notten voelt die leemte met ons en is
evenzeer instaat er in te voorzien. Wat wij vreezen is alleen, dat hij ten prooi is aan de
fundamenteele vergissing, dat het lezend publiek op de door hem verstrekte gegevens het
overige zelf zal kunnen aanvullen, evengoed als hij dat zelf al schrijvende en vergelijkende
in gedachten deed. Wij waarschuwen — uit ervaring — voor zulk een overschatting van
den lezer, waardoor verdienstelijke werken als dit hun dieper doel ten eenenmale missen.

Wij zijn wat uitvoeriger geworden omdat de zaak ons ter harte gaat; als iemand
met juisten kijk — zeldzaam genoeg — zich zooveel moeite getroost als voor dit boek
noodig was, dan zou men hem gaarne gunnen, dat de invloed zijner pogingen en daden
verder reikte dan het beperkte kringetje van vaklieden, voor wie deze studie haar waarde
houdt. De voortreffelijke reproducties kunnen niet alles goed maken wat hier ontbreekt.
Wat echter geleverd is moge, herhalen wij, slechts een deel zijn van de taak, die de biograaf
van een meester op zich moet nemen. Het is een soliede fundament om hooger op te bouwen.

W. VOGELSANG.

BESCHRIJVING van de Grafelijke Zalen op het Binnenhof te’s-Gravenhage. In opdracht
van den Minister van Waterstaat bewerkt door de Commissie van Advies en uit-
gegeven door de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, 1907.

Een belangrijk werk gewijd aan een gebouw van buitengewone beteekenis en een
monument op zich zelf, dat de Commissie van Advies zich heeft gesteld na het volbrengen
van hare omvangrijke en dikwijls zeer moeilijke taak. ])

Na een kort en wel wat oppervlakkig overzicht van de geschiedenis van het gebouw,
worden achtereenvolgens behandeld de toestand, waarin de Commissie de zalen aantrof, en
de noodig gebleken restauratiewerken. De toestand was allertreurigst. Sinds eeuwen was er
gewijzigd en bijgebouwd en het geheel was van drie zijden omsloten door een pantser van
onooglijke ombouwen. Gelukkig had men oudtijds niet meer weggebroken dan direkt noodig
was en bleven daardoor nog vele gegevens achter pleisterlaag en later metselwerk bewaard, die
bij het onderzoek weder aan het licht kwamen en de aanwijzingen gaven voor den herbouw.

Met opzet kies ik dit woord, omdat door de beschrijving volkomen wordt bevestigd,
dat van het oude gebouw naast de grove muurblokken nog slechts kleine fragmenten over
zijn, doch tevens dat de Commissie met de grootste nauwgezetheid heeft getracht om het
door haar met gebruikmaking van eenige muurfragmenten herbouwde kasteel zooveel

1) Tot leden der Commissie werden den 12en September 1896 benoemd de Heeren C. Muysken,
F. J. Nieuwenhuis, C. H. Peters en D. E. C. Knuttel, en den Den November 1907 Dr. P. J. FT Cuypers.

47
 
Annotationen