Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Tonnet, Martine: Het werk der Commissie in Nederlandsch - Indië voor oudheidkundig onderzoek op Java en Madoera, [2]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0105

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Het laat zich dan ook hooren, dat de belangstelling der Europeesche oriëntalisten
zich de laatste jaren naar onze Hindoe-monumenten gaat wenden. De Rus S. von Oldenburg
gaf eene interessante vergelijkende studie van de reliefs, die aan de Britsch-Indische tempels
van Barhut en Adjanta en aan den Boroboedoer de verhalen der vroegere levens van Boeddha
(djataka’s) illustreeren. De Boeddhisten denken zich n.1. den Boeddha in eene eindelooze reeks
van incarnatie’s op aarde verschenen. De verhalen dezer incarnatie’s, waarin de Boeddha als
menschen- of dierenheld steeds de edele, zelfopofferende rol speelt, zijn eigenlijk niets anders
dan de folk-lore-schat der oude Hindoe’s, in het Boeddhisme ingelijfd. Eene Sanskrit-werk :
Djataka-mala (= krans van djataka’s) genaamd, geeft eene reeks van 500 dergelijke verhalen.
Daar het gebleken is, dat een groot aantal ervan in getrouw dezelfde volgorde als in de Djata-
kamala aan den Boroboedoer in beeld zijn gebracht, heeft Prof. J. S. Speyer, hoogleeraar in het
Sanskrit te Leiden, het verdienstelijk werk ondernomen, deze verhalen voor het publiek toe-
gankelijk te maken (Zie Dr. J. S. Speyer, Jatakamala (garland of birthstories) translated from
the original Sanskrit in «Bijdragen v Ind. T., L., Vk.”, Rks. 5, deel VIII en X (1893 en ’94).
Het is echter zeer te verwonderen, dat in de door den laatsten arbeid van Dr. Juynboll
(«Supplement op den catalogus van de Javaansche en Madoereesche handschriften der Leidsche
Universiteits-Bibliotheek 1907”), nu al goed bekende oud-]avaansche letterkunde maar weinig
sporen van die verhalen zijn gevonden. De Boeddhistisch getinte werken zijn daarin trouwens
uiterst zeldzaam. De vondst van Dr. Juynboll (zie noot bl. 82) is daarom van veel belang.

Anders is het gesteld met de epische- en de fabellitteratuur. Het Hindoe-epos
«Ramajana” werd door een onbekenden dichter denkelijk in de oudste Oost-Javaansche
periode als model gekozen voor eene vrije Kawi-bewerking. Het oud-Javaansche gedicht
werd door Prof. Kern uitgegeven. Het Ramajana is aan verschillende tempels (Prambanan,
Panataran, Soerawana, denkelijk ook aan Tj. Djago) door reheftableaux geïllustreerd.

Ook episoden uit den Mahabharata-cyclus zijn daaraan veelvuldig in beeld gebracht.
Zoo het gedicht Kalajawanantaka (zie «Supplem. Cat.”, blz. 154) aan Tj. Djago en aan
Tj. Panataran, het gedicht Kersnajana (id. bl. 156) aan dezelfde tempels. Het Ardjoena-
Wiwaha, een zeer schoon werk van den meergenoemden dichter Mpoe Kanwa (dz 1000 n. C.)
vindt men aan Tjandi Soerawana en aan Tjandi Djago geïllustreerd.

Ook fabelen werden veelvuldig in beeld gebracht (Tj. Mendoet, Tj. Panataran,
Tj. Djago). Volgens dr. B. vertoont de Oud-Javaansche fabelverzameling «Tantri” sporen
van Boeddhistischen invloed.

Intusschen wacht er nog eene lange reeks van die belangwekkende illustraties op
verklaring. Wellicht, dat eene vlijtige en meer algemeene beoefening der oud-Javaansche
letterkunde tot goede resultaten voert.

Hier ligt nog een wijd en vruchtbaar braakland voor ons, dat nog maar schaars
beploegd werd, een indrukwekkend oerwoud, waarin de weg nog maar ruw werd open-
gekapt. Voorzeker zullen er jonge, sterke handen komen, die den arbeid der ouderen
zullen voortzetten.

Haarlem, 13 Januari 1907. MARTINE TONNET.

91
 
Annotationen