Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Martin, Wilhelm: Een regentenstuk te Elshout
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0187

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Bij een van die gelegenheden ontstond b.v. het gedicht van Jacob Westerbaan, den
4en Mei 1657 te Elshout, toen hij daar als gast van den watergraaf vertoefde, »onder het
plengen van den wijn vervaardigd” *), waarvan hier eenige regels volgen als staaltje van de
after dinner-stemming, die in het meerendeel dezer vaak niet al te »nette” gedichten heerscht:

»Mijn Heer en Neef 1 2), die mij zoo gul onthaalde,

Daar mij niet is gevergd, dat ik den waard betaaldde,

Wel vare de Overwaard, en gij de Watergraaf,

Die mij hier heeft verzocht zoo redelijk en zoo braaf;

Daar was ook goede wijn voor d’Overwaardsche gasten
En puik van visch en vleesch, zoodat zij zich verbrasten.” enz.

Een weliswaar sterk gedunde maar toch nog eenige goede stukken bevattende collectie
geschreven glazen vormt verder een bezienswaardigheid van het vergaderzaaltje en eindelijk
een groot schilderij, waarop een zestal regenten van het waterschap zijn afgebeeld.

Op deze schilderij wenschte ik in het volgende de aandacht te vestigen en haar
door bijgaande reproductie meer bekend te maken. Eenige jaren geleden maakte de secretaris
van het waterschap, de heer L. A. Langeveld, mij opmerkzaam op het stuk, dat toen in een
slechten toestand verkeerde, waarin het blijkbaar geraakt was doordien het niet slechts op
de zon hing, maar bovendien vóór de schouw in de vergaderzaal was geplaatst, ten prooi
aan de felle warmte van een gloeienden potkachel. Men had bovendien de bovenhoeken der
schilderij afgerond en onderaan een stuk er af gesneden. Dat ook rechts een stuk is weggevallen,
blijkt uit het ontbreken van het jaartal na het woord ANNO op het kussen. Door onoordeel-
kundige restauratie omstreeks het midden der 19de eeuw had het stuk veel geleden. De Heer
de Wild heeft het nu opgeknapt, door er de dikke vernislaag af te halen en de schilderij
hangt nu aan den niet-zonnigen, koelen lengtemuur der vergaderzaal, in zeer goed licht.

Het stuk, op doek geschilderd, meet 129 bij 249 c.M. Een handteekening van den
schilder is niet te vinden. Vermoedelijk stond zij op den benedenrand en is zij, met een reep,
waarop ook het ondergedeelte van den buik van den hond zal hebben gestaan, afgesneden.

De schilderij is, blijkens de kleeding der personen, ontstaan ongeveer tusschen 1650
en 1660. Zij diende blijkbaar van den beginne af ter opluistering der in 1648 gebouwde
vergaderzaal en had denkelijk hare plaats daar, waar ze nu weer hangt. De verplaatsing
geschiedde vermoedelijk bij de verbouwing van het vertrek in de 18de eeuw, toen ook
de schouw gemoderniseerd werd en de schilderij misschien daarin werd geplaatst.

Het juiste jaar der vervaardiging, waarnaar ik te vergeefs in de notulen en andere
archivalia van het waterschap zocht, is misschien te vinden bij voortgezet onderzoek aan
de hand van de volgende gegevens :

1°. Er zijn op de schilderij drie ledige zetels, n.1. die van Liesvelt, Langerak en

1) Zie Langeveld en Verhey, Statistieke Opgave en Beschrijving van de Alblasserwaard .... Deel IV,
eerste Stuk van de Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap, tweede Reeks, R’dam 1893.

2) Dit is de Heer Erfwatergraaf van de Overwaard, aan wien het gedicht is opgedragen.

172
 
Annotationen