klokkenstoel ter zijde van den toren opgesteld, zullen dien avond wijd weêrgalmen en
mij dunkt stille ontroering brengen in het gemoed der dorpelingen en van hen die er
aanwezig zijn.
Het is dan misschien thans het tijdstip om een korten blik te slaan op de geschiedenis
der herstelling, voor zooverre deze thans heeft plaats gehad, terwijl hierop later wellicht
nader kan worden teruggekomen.
Een paar dagen na de instorting, toen allen van
den schrik eenigszins bekomen waren, werd op advies
van den Rijksarchitect, de Heer Adolf Mulder, die
eveneens spoedig aanwezig was, door B. en W. een
flink aannemer belast om het onderdeel van den
toren te stutten, het loshangend houtwerk te ver-
wijderen, het verbrijzeld orgel, de puin, op te ruimen
en voorzichtig het hangend tentdak, dat den toren
bedekte, te verwijderen.
De kerk werd tijdelijk ontruimd en in een nabij-
zijnd bondslokaal hadden voorloopig de kerkelijke
diensten plaats, tot zoolang men overtuigd was dat het
directe gevaar voor verdere instorting was geweken
en ook Dr. Cuypers als Rijksadviseur de noodige
geruststelling en wenken gegeven had.
Gedurende het jaar 1905 werden op de aan-
wezige en ontstane scheuren van het overgebleven
metselwerk geregeld cementverbanden gelegd en
deze door ondergeteekende om de 14 dagen gecon-
troleerd, waarbij steeds ongestadige werking te be-
speuren viel.
De kosten tot herstelling van dit reuzenlichaam
waren natuurlijk èn voor het Kerk- èn voor het
Gemeentebestuur veel te zwaar. De noodige bescheiden
tot aanvrage van Rijks- en Provinciale subsidie werden
dus gereed gemaakt en dank zij de steun der be-
De toren met de besteigering. . . .
voegde autoriteiten was de toezegging daartoe in
1905 verzekerd, zoodat met de eigenlijke restauratie in 1906 dadelijk werd aangevangen.
De steigerwerken in- en uitwendig kosten ongeveer reeds 15.000 gld., zoodat met
inbegrip der voorbereidende werken vroeger reeds geschied, reeds een 20.000 gld. was
uitgegeven alvorens de metselwerken en verankeringen een aanvang konden nemen.
Zoolang de groote hoofdboog niet gesloten was, bleef groot gevaar voor verdere
rampen, ondanks soliede stutting, steeds bestaan, zoodat in het najaar van 1906 nog met
bekwamen spoed de metselwerken een aanvang namen en op oudejaarsdag van dat jaar
246
mij dunkt stille ontroering brengen in het gemoed der dorpelingen en van hen die er
aanwezig zijn.
Het is dan misschien thans het tijdstip om een korten blik te slaan op de geschiedenis
der herstelling, voor zooverre deze thans heeft plaats gehad, terwijl hierop later wellicht
nader kan worden teruggekomen.
Een paar dagen na de instorting, toen allen van
den schrik eenigszins bekomen waren, werd op advies
van den Rijksarchitect, de Heer Adolf Mulder, die
eveneens spoedig aanwezig was, door B. en W. een
flink aannemer belast om het onderdeel van den
toren te stutten, het loshangend houtwerk te ver-
wijderen, het verbrijzeld orgel, de puin, op te ruimen
en voorzichtig het hangend tentdak, dat den toren
bedekte, te verwijderen.
De kerk werd tijdelijk ontruimd en in een nabij-
zijnd bondslokaal hadden voorloopig de kerkelijke
diensten plaats, tot zoolang men overtuigd was dat het
directe gevaar voor verdere instorting was geweken
en ook Dr. Cuypers als Rijksadviseur de noodige
geruststelling en wenken gegeven had.
Gedurende het jaar 1905 werden op de aan-
wezige en ontstane scheuren van het overgebleven
metselwerk geregeld cementverbanden gelegd en
deze door ondergeteekende om de 14 dagen gecon-
troleerd, waarbij steeds ongestadige werking te be-
speuren viel.
De kosten tot herstelling van dit reuzenlichaam
waren natuurlijk èn voor het Kerk- èn voor het
Gemeentebestuur veel te zwaar. De noodige bescheiden
tot aanvrage van Rijks- en Provinciale subsidie werden
dus gereed gemaakt en dank zij de steun der be-
De toren met de besteigering. . . .
voegde autoriteiten was de toezegging daartoe in
1905 verzekerd, zoodat met de eigenlijke restauratie in 1906 dadelijk werd aangevangen.
De steigerwerken in- en uitwendig kosten ongeveer reeds 15.000 gld., zoodat met
inbegrip der voorbereidende werken vroeger reeds geschied, reeds een 20.000 gld. was
uitgegeven alvorens de metselwerken en verankeringen een aanvang konden nemen.
Zoolang de groote hoofdboog niet gesloten was, bleef groot gevaar voor verdere
rampen, ondanks soliede stutting, steeds bestaan, zoodat in het najaar van 1906 nog met
bekwamen spoed de metselwerken een aanvang namen en op oudejaarsdag van dat jaar
246