Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI issue:
Nr. 1
DOI article:
Tonnet, Martine: Het Werk der Commissie in Nederlandsch-Indië voor Oudheid-Kundig Onderzoek op Java en Madoera, [1]
DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0040

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
een steen las men daar het jaartal 731 (Jaka (809 n. C.). T) Volgens Ijzerman sluiten de
Diëngtempels zich aan bij twee hoofdbouwstijlen der Hindoe’s: den Tjaloekyaschen uit
Midden Voor-Indië (stroomgebied van de Kistna en de Godawari) en den Drawidischen
uit Zuidelijk Voor-Indië. Van den Noord-Indischen bouwstijl, den zoogenaamden Indo-
Arischen stijl, werd op Java geen voorbeeld aangetroffen. De Drawidische en de Tjaloe-
kyasche bouwstijl hebben met elkander gemeen het pyramidale dak, maar terwijl dit bij
den Drawidischen in groote sprongen naar boven gaat, zoodat de horizontale afscheidingen
het sterkst spreken, treedt bij den Tjaloekyaschen stijl de verticale verdeeling van het dak
op den voorgrond. Tevens kenmerkt zich die stijl door den stervorm en de portiek, die in
Voor-Indië meest wordt gesteund door pilasters. Volgens Ijzerman nu (zie Kern-album)
behooren de Ciwaïtische Diëng-tempels, met uitzondering van Tjandi Bima, tot den
Drawidischen bouwstijl, waarbij zich dan alle andere Ciwaïtische gebouwen van Midden-
Java aansluiten.

Alleen Tjandi Bima is volgens dien schrijver in Tjaloekya-stijl gebouwd. Van dit
merkwaardig en alleenstaand voorbeeld van laatstgenoemden stijl geven wij hier eene
afbeelding. De portiek aan dezen tempel is, in tegenstelling met die aan de Voor-Indische
tempels, gesloten. Daar Tjaloekya en Wenggi in vele opzichten synoniem zijn (zie Ene.
N. I. artikel »Oudheden” blz. 129), kan waarschijnlijk Tjandi Bima naar den stijl als
eindpunt dier oudste West-Javaansche Hindoeperiode beschouwd worden en behoort alzoo
onzes inziens de Diënggroep, die 44 tjandi’s telt, tot twee verschillende perioden der
Hindoe-beschaving of kolonisatie. Daar men mag aannemen, dat de Diëngtempels hoofd-
zakelijk, mogelijk wel uitsluitend, graftempels zijn geweest, is het zeer wel mogelijk, dat
er eeuwen zijn heengegaan, om deze mausolea van Midden-Java’s oudste (?) vorstendynastieën
te bouwen en dat de overgangen van den éénen in den anderen bouwstijl in deze merk-
waardige tempelgroep zijn aan te wijzen. }ammer genoeg staat het Diëngplateau voor een
groot deel onder water en heeft men het opgravingswerk (er werden tallooze losse frag-
menten gevonden) er op bevel der regeering gestaakt. Dr. Brandes beschreef dan ook in
het Oudheidkundig Rapport van 1902 (blz. 16—30) den schoonen, goedbewaarden Bima-
Tempel, »voor zoover als reeds doenlijk is”.

De versiering van het dak is zeer eigenaardig. Zij bestaat uit door makara’s ge-
flankeerde nissen, welke daarin geplaatste menschenhoofden omlijsten en die zich naar
boven toe verkleinen. De hoeknissen zijn gedekt door een ornament, dat aan een reuzen-
meloen doet denken. Het geheel maakt met zijne getande kroonlijst, die door dwarsbalken
gestut schijnt, met dien eenvoudigen onderbouw bij een druk versierd dak, waarvan de
versieringen aan menschen- en vruchtenoffers herinneren, op ons den indruk van een

1) Adji Saka (zie Gericke en Roorda) »eign. van een vorst in de Javaansche mythologie, van
wiens komst op Java (in het jaar 78 n. C.) de Javanen hun eerste beschaving, en ook hun jaartelling,
ontvangen zouden hebben (Skt gaka, benaming van een vorst, met wiens regeering een jaartelling begint!
en een van de regeering van een vorst beginnende jaartelling).”

26
 
Annotationen