is aangeduid. De open vakken tusschen de pijlers zijn met kolonetten gevuld. Tegen
de pijlers aan staan telkens halve kolonetten, evenals bij de straks aan te halen werken
uit Naarden en Mons.
Het contract met Wellemans spreekt tenslotte nog van blakers, die „zullen verbetert
worden, bet naden antique danze inden papieren patroen gemaelt zijn”. Deze blakers
ontbreken in de reconstructieteekening, omdat in gelijk-
tijdige werken geen directe analogieën te vinden waren.
Immers men mag in dit verband toch niet denken aan
de blakers, die zich op het koperen hekwerk (1568)
bevinden, dat in de St. Jacobskerk te Leuven rondom
het sacramentshuis staat. Zijn deze „blakers” niet veeleer
als voortzetting van de pijlers bedoeld?1)
Overziet men nu de gereconstrueerde afsluiting
van het St. Maartensaltaar in haar geheel, dan valt aan-
stonds in het oog, dat zij, wat de proportie betreft,
afwijkt van gelijksoortige werken uit het begin der
16de eeuw 1 2 3). Ter vergelijking en ter staving is nu van
vijf zulke werken telkens één vak schematisch afgebeeld.
Deze vijf werken zijn: de afsluiting der kapel in het
krijgshospitaal te Mons (eerste helft der 16de eeuw), de
afsluiting eener kapel in de kathedraal te Evreux (ten Z.
van Rouen, begin der 16de eeuw), het koorhek in de
St. Vituskerk te Naarden (1531), een hek in de
St. Bavokerk te Haarlem (+_ 1535), en het koorhek in
de kerk te Abcoude (± 1550).
De afgebeelde vakken van deze vijf werken ver-
toonen in hoofdzaak de volgende overeenkomst. Laat
men de voeting — wanneer deze nl. van ander materiaal
dan het werk zelf is — buiten beschouwing, en gaat
men van de assen der pijlers uit, dan blijkt het onderste
gedeelte, van de voeting tot en met den bovendorpel,
den vorm van een kwadraat te bezitten, terwijl het bovenste
gedeelte — de „triumphe” — dien van een rechthoek vertoont, waarvan de zijden en
de diagonaal tot elkaar staan als 3:4:5.
1) Vgl. voor dit blaker- en kandelaar-motief in de vroeg-renaissance het artikel van Prof. Dr. W.
Vogelsang in „Het Huis”, Jg. IV, p. 257 en volg.
2) Een Nederlandsch werk, dat in dit opzicht met het Utrechtsche hek overeenstemt, is mij niet
bekend. Wel een Fransch werk, nl. de kapelafsluiting in de kathedraal te Rodez, waarvan het houten
model aan N. Bachelier (1485—1566) wordt toegeschreven.
5ITU/n-lU-TLttSE.MinG. H-T.RmS.5tPT
Afbeelding 6.
213
de pijlers aan staan telkens halve kolonetten, evenals bij de straks aan te halen werken
uit Naarden en Mons.
Het contract met Wellemans spreekt tenslotte nog van blakers, die „zullen verbetert
worden, bet naden antique danze inden papieren patroen gemaelt zijn”. Deze blakers
ontbreken in de reconstructieteekening, omdat in gelijk-
tijdige werken geen directe analogieën te vinden waren.
Immers men mag in dit verband toch niet denken aan
de blakers, die zich op het koperen hekwerk (1568)
bevinden, dat in de St. Jacobskerk te Leuven rondom
het sacramentshuis staat. Zijn deze „blakers” niet veeleer
als voortzetting van de pijlers bedoeld?1)
Overziet men nu de gereconstrueerde afsluiting
van het St. Maartensaltaar in haar geheel, dan valt aan-
stonds in het oog, dat zij, wat de proportie betreft,
afwijkt van gelijksoortige werken uit het begin der
16de eeuw 1 2 3). Ter vergelijking en ter staving is nu van
vijf zulke werken telkens één vak schematisch afgebeeld.
Deze vijf werken zijn: de afsluiting der kapel in het
krijgshospitaal te Mons (eerste helft der 16de eeuw), de
afsluiting eener kapel in de kathedraal te Evreux (ten Z.
van Rouen, begin der 16de eeuw), het koorhek in de
St. Vituskerk te Naarden (1531), een hek in de
St. Bavokerk te Haarlem (+_ 1535), en het koorhek in
de kerk te Abcoude (± 1550).
De afgebeelde vakken van deze vijf werken ver-
toonen in hoofdzaak de volgende overeenkomst. Laat
men de voeting — wanneer deze nl. van ander materiaal
dan het werk zelf is — buiten beschouwing, en gaat
men van de assen der pijlers uit, dan blijkt het onderste
gedeelte, van de voeting tot en met den bovendorpel,
den vorm van een kwadraat te bezitten, terwijl het bovenste
gedeelte — de „triumphe” — dien van een rechthoek vertoont, waarvan de zijden en
de diagonaal tot elkaar staan als 3:4:5.
1) Vgl. voor dit blaker- en kandelaar-motief in de vroeg-renaissance het artikel van Prof. Dr. W.
Vogelsang in „Het Huis”, Jg. IV, p. 257 en volg.
2) Een Nederlandsch werk, dat in dit opzicht met het Utrechtsche hek overeenstemt, is mij niet
bekend. Wel een Fransch werk, nl. de kapelafsluiting in de kathedraal te Rodez, waarvan het houten
model aan N. Bachelier (1485—1566) wordt toegeschreven.
5ITU/n-lU-TLttSE.MinG. H-T.RmS.5tPT
Afbeelding 6.
213