Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 1]
DOI Artikel:
Kalf, Jan: Gevraagd antwoord
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0028

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
omdat ik voor iemand van zijne verdienste jegens onze monumenten wel eenige moeite
over heb, geef ik gehoor aan de uitnoodiging van de Redactie, hem te woord te staan.

Over het Goudsche geval zal een der leiders van de restauratie den heer Mulder
ongetwijfeld gaarne inlichten. Ik voor mij betreur het, dat men daar — wat den heer
Mulder schijnt te zijn ontgaan — verzuimd heeft, voor de herstelling van het metselwerk
handvormsteen in passende kleur te gebruiken, maar overigens meen ik, dat het bijzonder
moeilijke geval tot een zeer gelukkige oplossing is gebracht. Het gold hier de herstelling
van een ingang en nissen, welker hoofdvorm en profielen voldoende waren bewaard
gebleven, om ze zonder bezwaar te kunnen aanhouden, doch waarvan alle versierende
onderdeelen, hogels, kruisbloemen, enz., te zeer geschonden waren, om behouden te blijven 1).
Tot een poging, niettemin deze fragmenten toch zoo getrouw mogelijk te volgen, bestond
te minder reden, omdat het geheele werk de kennelijke blijken droeg, uit de nadagen der
Gothiek te stammen, uit de handen te komen van een meester, die tamelijk gedachteloos
vormen toepaste, waarvan de zin hem eigenlijk reeds was ontgaan. Zoo had hij zich, bij
het kappen van hogels op den rug der bogen, niet behoorlijk rekenschap gegeven van
de eischen der steensnede, die hier, omdat er baksteen bij zijn bergsteen aan moest
sluiten, een rechthoekigen grondvorm vorderde — en een gebogen lijf, als hij gemaakt
heeft, niet toeliet.

De restaureerende architecten hebben van het oude gehouden wat mogelijk was,
verweerde stukken door nieuwe vervangen, aan de boogblokken natuurlijk den vorm
gegeven, welken de artistieke logica voorschreef, en toen het nieuwe versierende beeld-
houwwerk laten maken door Zijl — een waarlijk voortreffelijke keuze, omdat geen van
onze moderne beeldhouwers zóózeer als Zijl in zijn werk nog verwantschap toont met
de bedoelingen van de gothische plastiek.

Er is dan ook onmiskenbaar zekere harmonie ontstaan tusschen het oude en
het nieuwe werk, en wie niet alle »qualiteitsgevoel” mist, herkent in dit laatste dadelijk de
kunstenaarshand. Sober- maar fijn-versierde deuren, die op het Friesche kerfsneewerk,
waarnaar de heer Mulder verwijst, evenveel lijken, als een marokijn-lederen vrouwenmuiltje
op een veekoopersklomp, leggen nog wat sterker klemtoon op het moderne karakter ....
Van dit werk uit 1916.

In zóóverre zijn hier dan zeker de beginselen van den Oudheidkundigen Bond
gevolgd, dat het ziellooze namaakwerk, waarmede slaafsche daglooners al zoovele onzer
gothische monumenten hebben onteerd, met kracht geweerd is, en de frissche, levende
kunst van een artist gevraagd.

Na dit intermezzo kan ik overgaan tot de meer algemeene beschouwingen van
den heer Mulder.

1) Het zal niet noodig zijn te zeggen, dat de heeren Jos. Cuypers en Kromhout voor opnamen
van den gevonden toestand ruimschoots hebben gezorgd. Voortreffelijke foto’s daarvan zijn door
hunne tusschenkomst verkregen voor de verzameling der Monumentencommissie.

16
 
Annotationen