Utrechtsche Kerk, en kreeg zij, de jonge in dat Graafschap gelegene stad, den Bisschop
van Utrecht tot haar Heer, en toen Koning Hendrik III daarna op 21 Mei 1040 zijn
landgoed: »in villa Cruoninga, situm in comitatu Trente”, met al de gebouwen,
onderhoorigen, munt en tol zelfs ‘), aan diezelfde kerk schonk, kwam zij daardoor tevens
in veelvuldige en bijna alledaagsche zakelijke betrekking met het Dom-Kapittel en in betrekking
ook met de stad Utrecht, destijds de voornaamste markt-, handels-, en ontwikkelings-plaats
in ons land, betrekkingen, welke haar handel en bedrijf, hare zakelijke en geestelijke
ontluiking ten goede kwamen.
Afb. 8. De Sint Maartenskerk.
Ofschoon reeds vroegtijdig, reeds in 1020 »met plancken ende stricketenen, meteen
houten tuijn bevestet” 3), ging zij zich ten jare 1110, in navolging van de stad Utrecht en
van buitenlandsche markt-plaatsen, ter meerdere veiligheid, ongevraagd, zonder toestemming
van haar Heer, den Bisschop, ommuren, ’t geen deze niet dulde, zoodat zij twee jaar
later verplicht werd die ommuring weder af te breken, edoch ten jare 1162, is zij op nieuw
ommuurd en wel zoodanig, dat de Bisschop haar vruchteloos belegerde. Zij is en blijft
van nu af eene ommuurde stad, eene beveste poorte en dat is zij gebleven ruim zeven
eeuwen aaneen, tot bij Kon. besluit van 18 April 1874 de vesting Groningen werd
opgeheven; sedert zijn hare wallen, poorten en bruggen geslecht, hare grachten ten deele
gedempt en is zij, als voor ruim 850 jaren, weder eene opene stad geworden.
De veiligheid, het verzekerd te zijn tegen overvallen, plundering, brandstichting
en moord, maakte in die vroegste tijden met hun partij-twisten en onderlingen strijd, 1 2
1) Zie: Groninger Oorkondenboek Nos. 13 en 17.
2) Zie: Ubbo Emmius: »De Rerum Frisiarum Historia”, Liber VI.
56
van Utrecht tot haar Heer, en toen Koning Hendrik III daarna op 21 Mei 1040 zijn
landgoed: »in villa Cruoninga, situm in comitatu Trente”, met al de gebouwen,
onderhoorigen, munt en tol zelfs ‘), aan diezelfde kerk schonk, kwam zij daardoor tevens
in veelvuldige en bijna alledaagsche zakelijke betrekking met het Dom-Kapittel en in betrekking
ook met de stad Utrecht, destijds de voornaamste markt-, handels-, en ontwikkelings-plaats
in ons land, betrekkingen, welke haar handel en bedrijf, hare zakelijke en geestelijke
ontluiking ten goede kwamen.
Afb. 8. De Sint Maartenskerk.
Ofschoon reeds vroegtijdig, reeds in 1020 »met plancken ende stricketenen, meteen
houten tuijn bevestet” 3), ging zij zich ten jare 1110, in navolging van de stad Utrecht en
van buitenlandsche markt-plaatsen, ter meerdere veiligheid, ongevraagd, zonder toestemming
van haar Heer, den Bisschop, ommuren, ’t geen deze niet dulde, zoodat zij twee jaar
later verplicht werd die ommuring weder af te breken, edoch ten jare 1162, is zij op nieuw
ommuurd en wel zoodanig, dat de Bisschop haar vruchteloos belegerde. Zij is en blijft
van nu af eene ommuurde stad, eene beveste poorte en dat is zij gebleven ruim zeven
eeuwen aaneen, tot bij Kon. besluit van 18 April 1874 de vesting Groningen werd
opgeheven; sedert zijn hare wallen, poorten en bruggen geslecht, hare grachten ten deele
gedempt en is zij, als voor ruim 850 jaren, weder eene opene stad geworden.
De veiligheid, het verzekerd te zijn tegen overvallen, plundering, brandstichting
en moord, maakte in die vroegste tijden met hun partij-twisten en onderlingen strijd, 1 2
1) Zie: Groninger Oorkondenboek Nos. 13 en 17.
2) Zie: Ubbo Emmius: »De Rerum Frisiarum Historia”, Liber VI.
56