Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 2]
DOI Artikel:
Peters, C. H.: Oud - Groningen, [1]
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0073

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
er een zakelijken geest inbrengend, met tal van bizondere ontwikkelings-eischen, gunstig,
terugwerkend op Stad en Gewest1).

Stad en Lande, die twee, vóór en in de eerste helft der XHIde eeuw, op
zich zelf staande, zich elk op eigen wijze ontwikkelend, zij kwamen na jaren van strijd
in het midden dier eeuw, ten jare 1258, 1 2 3) tot een verbond, dat bij herhaling verlengd,
gewijzigd, verloopen, feitelijk toch tot aan het einde der XVIIlde eeuw in stand is gebleven.

De Stad, zij was inderdaad
meer dan zes eeuwen aaneen het
gewestelijk handels-ontwikkelings-
en bestuurs-centrum, als veste, als
verdedigbare woonplaats, het ge-
westelijk veiligheids-verblijf in
tijden van gevaar en als kruis-,
begin- of eind-punt van bijna alle
gewestelijke wegen, diepen en
vaarten, het hoofd van het ge-
westelijk lichaam tevens.

Voor het Gewest, was de
aanwezigheid, het bezit dier ééne
Stad, op wier groote jaar-markten,

Drenten, Friezen, Hollanders,

Oostzeeërs, Westphalers, enz., enz.
met hun waren op schepen, op
hessewagens, of op lastdieren ge-
laden, of als mars-kramers zaam
kwamen, een groot voordeel en
een gemak tevens.

Bovendien vond het Gewest
in die Stad alle bedrijven bijeen,
aan wier voortbrengselen het be-
hoefte had, en tevens al wat de Afb. 14. Martini-toren, de tweede bovenverdieping met
wetenschap en het zakelijk leven eersten en tweeden trans,

destijds te bieden had, en ... . de
wederzijdsche behoefte aan elkaar, van Stad en Gewest, zij vond de welsprekenste uiting
in het feit, dat op het laatst, dat in het midden der XlXde eeuw bijna elk gewestelijk

1) In het Tijdschrift voor Economische Geographie, jaargang 1913, heeft Dr. H. Blink, op het
helderst de ontwikkeling van het Groningsche Volkskarakter en tevens de ontwikkeling van Groningen
als Landbouw-provincie aangetoond, eene studie waarnaar ik in ’t bizonder meen te mogen verwijzen.

2) Zie: N. Westendorp’s: «Jaarboek voor de Provincie Groningen,” waarin op dat jaar, dat zgn.

altijd durend verbond uitvoerig is beschreven.

61
 
Annotationen