Stad en Land, zij vulden elkander in tal van opzichten aldus aan, zij hadden en
hebben elkaar noodig, noodig ter wederzijdsche volle ontwikkeling.
Ofschoon met de eeuwen die wederzijdsche invloed telkens andere vormen aannam,
telkens eene eenigzins andere beteekenis kreeg, zich in andere, meerdere richtingen uitte,
is zij toch eer toe- dan afgenomen, toegenomen zelfs in hoogeren zin, en de praktische,
de heldere geest der Groningers, deze is er borg voor, dat die wederzijdsche invloed ten
goede, dat de waarde van de Stad voor het Gewest en die van het Gewest voor de
Stad, ten beider bate, zal blijven toenemen.
DE STAD.
Groningen, de merkwaardigste, niet de mooiste stad van ons land, komt bij name
»Groninga” genoemd, in nog bestaande geschreven stukken eerst voor ten jare 1006 ]),
en dat nog wel in eene oorkonde waarvan Westendorp in
zijn Jaarboek zegt, dat de echtheid betwijfeld wordt.
Toch bestond zij als woon- en zelfs als markt- en
handels-plaats reeds eeuwen vóórdien, maar, gelegen als zij
was in het hooge, toen moeilijk bereikbare noorden, kreeg
zij zelden ander bezoek uit den vreemde dan van koop-
lieden, en deze schreven niet, en Ludger (744—809), die
aan de Friezen en Saksers op last van Karei de Groote het
Christendom bracht en haar daartoe in de jaren 777—794
bij herhaling bezocht, — hij vermeldt niet eens haar bestaan
en gaat ten jare 795 voor goed naar Saksen, sticht daar
de beroemd geworden Benedictijner abdij Werden aan de
Roer 1 2 3), en sterft als eerste bisschop van Munster.
En het door hem bekeerde Gewest, het werd nu
kerkelijk gevoegd bij zijn bisdom, doch door de schenking van keizer Hendrik II in
1024 van het Graafschap Drente, waarin de Stad Groningen gelegen was, aan de Utrechtsche
Kerk, kwam die stad onder het bisdom Utrecht, en kreeg zij den bisschop van Utrecht
nu tevens tot Heer.
Na Ludger kwamen reeds spoedig, in de jaren 800—810 de Noormannen, de
Lauwers in en de Hunze opzeilen j) en de markt-plaats Groningen en de bede-plaats Bedum
1) Zie: Groninger Oorkondenboek, No. 12.
2) De groote vereering, welke Ludger, na zijn dood als heilige genoot, uitte zich vooral in
tallooze schenkingen aan deze door hem gestichte abdij; in eene oorkonde van omstreeks het jaar 1000
(Zie Gron. Oork. boek No. 10) komen niet minder dan 168 plaatsnamen voor, bijna alle in Oud-Groninger-
land gelegen, waaruit die abdij toen vaste inkomsten trok, een bewijs, dat de meeste dorpen in dit gewest,
als woonplaats reeds in en misschien wel vóór IXde eeuw bestonden. Zie daarover mede N. R. Westerhojj’s
»De oude Geographie der provincie Groningen”, in deel VI van de »Bijdragen tot de Geschiedenis en
Oudheidkunde, inzonderheid der Provincie Groningen.”
3) Zie: J. H. Bolhuis, »de Noormannen in Nederland,” blz. 38 en volgende.
Afb. 17. Plan ter hoogte van
het gewelf der tweede
boven-verdieping.
63
hebben elkaar noodig, noodig ter wederzijdsche volle ontwikkeling.
Ofschoon met de eeuwen die wederzijdsche invloed telkens andere vormen aannam,
telkens eene eenigzins andere beteekenis kreeg, zich in andere, meerdere richtingen uitte,
is zij toch eer toe- dan afgenomen, toegenomen zelfs in hoogeren zin, en de praktische,
de heldere geest der Groningers, deze is er borg voor, dat die wederzijdsche invloed ten
goede, dat de waarde van de Stad voor het Gewest en die van het Gewest voor de
Stad, ten beider bate, zal blijven toenemen.
DE STAD.
Groningen, de merkwaardigste, niet de mooiste stad van ons land, komt bij name
»Groninga” genoemd, in nog bestaande geschreven stukken eerst voor ten jare 1006 ]),
en dat nog wel in eene oorkonde waarvan Westendorp in
zijn Jaarboek zegt, dat de echtheid betwijfeld wordt.
Toch bestond zij als woon- en zelfs als markt- en
handels-plaats reeds eeuwen vóórdien, maar, gelegen als zij
was in het hooge, toen moeilijk bereikbare noorden, kreeg
zij zelden ander bezoek uit den vreemde dan van koop-
lieden, en deze schreven niet, en Ludger (744—809), die
aan de Friezen en Saksers op last van Karei de Groote het
Christendom bracht en haar daartoe in de jaren 777—794
bij herhaling bezocht, — hij vermeldt niet eens haar bestaan
en gaat ten jare 795 voor goed naar Saksen, sticht daar
de beroemd geworden Benedictijner abdij Werden aan de
Roer 1 2 3), en sterft als eerste bisschop van Munster.
En het door hem bekeerde Gewest, het werd nu
kerkelijk gevoegd bij zijn bisdom, doch door de schenking van keizer Hendrik II in
1024 van het Graafschap Drente, waarin de Stad Groningen gelegen was, aan de Utrechtsche
Kerk, kwam die stad onder het bisdom Utrecht, en kreeg zij den bisschop van Utrecht
nu tevens tot Heer.
Na Ludger kwamen reeds spoedig, in de jaren 800—810 de Noormannen, de
Lauwers in en de Hunze opzeilen j) en de markt-plaats Groningen en de bede-plaats Bedum
1) Zie: Groninger Oorkondenboek, No. 12.
2) De groote vereering, welke Ludger, na zijn dood als heilige genoot, uitte zich vooral in
tallooze schenkingen aan deze door hem gestichte abdij; in eene oorkonde van omstreeks het jaar 1000
(Zie Gron. Oork. boek No. 10) komen niet minder dan 168 plaatsnamen voor, bijna alle in Oud-Groninger-
land gelegen, waaruit die abdij toen vaste inkomsten trok, een bewijs, dat de meeste dorpen in dit gewest,
als woonplaats reeds in en misschien wel vóór IXde eeuw bestonden. Zie daarover mede N. R. Westerhojj’s
»De oude Geographie der provincie Groningen”, in deel VI van de »Bijdragen tot de Geschiedenis en
Oudheidkunde, inzonderheid der Provincie Groningen.”
3) Zie: J. H. Bolhuis, »de Noormannen in Nederland,” blz. 38 en volgende.
Afb. 17. Plan ter hoogte van
het gewelf der tweede
boven-verdieping.
63