en tal van bijgelegene buurten en dorpen verwoesten, zij kwamen enkel om te rooven,
te plunderen, te vernielen. Zij schreven evenmin .... en van het aanwezig zijn en van
de ontwikkeling dier kleine markt-plaats, bezitten wij voor 18 Nov. 1006 geen enkel
schriftelijk gegeven, en eerst uit de schenking van 21 Mei 1040, waarbij koning Hendrik III
aan de Utrechtsche kerk geeft zijn: »Predium in villa Cruoninga”, met al de en met al
het daartoe alstoen behoorende ]), komt er eenig historisch licht, en blijkt, dat er in die
villa toen reeds munt- en fo/-recht gevestigd en zij dus reeds eene handels- en markt-
plaats van eenige be-
teekenis was, trouwens
volgens een handschrift
van H. Alting (1583—
1644), had zij zich reeds
vóórdien met een houten
tuyn, met gracht, wal en
palisadeering, omsloten,
omveiligd.
Oorspronkelijk be-
gonnen als een Drentsch
dorp, bestond die markt-
plaats in haar eerste be-
staans-eeuwen uit een
grooten langwerpigen
Brink, bezet met hoog op-
gaand geboomte, met een
van groote rol-steenen op-
gezette put in het midden,
en ter weerszijden omzet
met lage houten stolp-
hoeven met riet gedekt,
die echter, naarmate de
markt toenam in beteekenis
en het landbouwbedrijf er
langzamerhand plaats maakte voor tal van andere bedrijven, allengs vervangen werden door
meerdere kleine houten bedrijfs-huizen, deels tevens nog voor eenig boerengedoe bestemd.
Twee hoofdwegen, een den Hondsrug volgende, en noord- en zuid-waarts, en een
oost- en west-waarts het land ingaande, kruisten zich op den Brink, langs welks noord-
zijde het Keizerlijk landgoed gelegen was, tijdens Karei de Groote waarschijnlijk aldaar 1
1) Zie: Groninger Oorkondenboek, No. 17.
64
te plunderen, te vernielen. Zij schreven evenmin .... en van het aanwezig zijn en van
de ontwikkeling dier kleine markt-plaats, bezitten wij voor 18 Nov. 1006 geen enkel
schriftelijk gegeven, en eerst uit de schenking van 21 Mei 1040, waarbij koning Hendrik III
aan de Utrechtsche kerk geeft zijn: »Predium in villa Cruoninga”, met al de en met al
het daartoe alstoen behoorende ]), komt er eenig historisch licht, en blijkt, dat er in die
villa toen reeds munt- en fo/-recht gevestigd en zij dus reeds eene handels- en markt-
plaats van eenige be-
teekenis was, trouwens
volgens een handschrift
van H. Alting (1583—
1644), had zij zich reeds
vóórdien met een houten
tuyn, met gracht, wal en
palisadeering, omsloten,
omveiligd.
Oorspronkelijk be-
gonnen als een Drentsch
dorp, bestond die markt-
plaats in haar eerste be-
staans-eeuwen uit een
grooten langwerpigen
Brink, bezet met hoog op-
gaand geboomte, met een
van groote rol-steenen op-
gezette put in het midden,
en ter weerszijden omzet
met lage houten stolp-
hoeven met riet gedekt,
die echter, naarmate de
markt toenam in beteekenis
en het landbouwbedrijf er
langzamerhand plaats maakte voor tal van andere bedrijven, allengs vervangen werden door
meerdere kleine houten bedrijfs-huizen, deels tevens nog voor eenig boerengedoe bestemd.
Twee hoofdwegen, een den Hondsrug volgende, en noord- en zuid-waarts, en een
oost- en west-waarts het land ingaande, kruisten zich op den Brink, langs welks noord-
zijde het Keizerlijk landgoed gelegen was, tijdens Karei de Groote waarschijnlijk aldaar 1
1) Zie: Groninger Oorkondenboek, No. 17.
64