gevestigd en ingericht, om ook in het noorden, op de grens van Friesland en Drente,
een verblijf te hebben, misschien wel voor den Gouw-graaf, en om ook van daar
het noodige te kunnen betrekken.
Dit landgoed bestond, behalve uit verschillende stolp-hoeven, door familia bewoond,
en uit enkele casa’s of woonhuizen, meerendeels uit tal van grootere en kleinere houten
werk- en bergplaatsen en stallingen, voorst uit tuinen, boomgaarden, enz.]) en besloeg,
te oordeelen naar de uitgestrekte terreinen, welke tegen en in de XlIIde eeuw aan die
zijde der Stad voor stichting van kloosters beschikbaar bleken, misschien wel Vs van haar
oppervlak, groot binnen hare eerste ommuring en omwalling + 46 hectaren.
Dit landgoed nu, met al wat daartoe buiten die omwalling behoorde, ten jare 1040
aan de Utrechtsche kerk afgestaan, bracht haar de markt-plaats, nu in voortdurende,
Afb. 19. Raad-Wijnhuis.
zakelijke en huishoudelijke aanraking met den Bisschop van Utrecht, haar Heer, en met
de handels-stad Utrecht.
Zoo bracht dit landgoed, dat in Karolingischen tijd aan de plaats invloed en
beteekenis had gegeven, haar nu in bizondere betrekking met het Dom-Kapittel en met
den Bisschop, en met het middelpunt der toenmalige geestes-ontwikkeling, de stad Utrecht.
Naast dat landgoed, was het voornaamste gebouw hare kerk, met hetgeen daartoe 1
1) Uit de: »Capitulare de villis vel curtis Imperatoris” van Carolus Magnus, waarin alles op het
nauwgezetst is omschreven en dat begint met de woorden: »Wij willen, dat onze landgoederen, die
wij ten onzen behoeve ingericht hebben, uitsluitend ons zelven en niet anderen zullen dienen”, blijkt
op het volledigst den geheelen omvang, de beteekenis en het beheer dier landgoederen, waartoe destijds
uitgestrekte landerijen behoorden.
5
65
een verblijf te hebben, misschien wel voor den Gouw-graaf, en om ook van daar
het noodige te kunnen betrekken.
Dit landgoed bestond, behalve uit verschillende stolp-hoeven, door familia bewoond,
en uit enkele casa’s of woonhuizen, meerendeels uit tal van grootere en kleinere houten
werk- en bergplaatsen en stallingen, voorst uit tuinen, boomgaarden, enz.]) en besloeg,
te oordeelen naar de uitgestrekte terreinen, welke tegen en in de XlIIde eeuw aan die
zijde der Stad voor stichting van kloosters beschikbaar bleken, misschien wel Vs van haar
oppervlak, groot binnen hare eerste ommuring en omwalling + 46 hectaren.
Dit landgoed nu, met al wat daartoe buiten die omwalling behoorde, ten jare 1040
aan de Utrechtsche kerk afgestaan, bracht haar de markt-plaats, nu in voortdurende,
Afb. 19. Raad-Wijnhuis.
zakelijke en huishoudelijke aanraking met den Bisschop van Utrecht, haar Heer, en met
de handels-stad Utrecht.
Zoo bracht dit landgoed, dat in Karolingischen tijd aan de plaats invloed en
beteekenis had gegeven, haar nu in bizondere betrekking met het Dom-Kapittel en met
den Bisschop, en met het middelpunt der toenmalige geestes-ontwikkeling, de stad Utrecht.
Naast dat landgoed, was het voornaamste gebouw hare kerk, met hetgeen daartoe 1
1) Uit de: »Capitulare de villis vel curtis Imperatoris” van Carolus Magnus, waarin alles op het
nauwgezetst is omschreven en dat begint met de woorden: »Wij willen, dat onze landgoederen, die
wij ten onzen behoeve ingericht hebben, uitsluitend ons zelven en niet anderen zullen dienen”, blijkt
op het volledigst den geheelen omvang, de beteekenis en het beheer dier landgoederen, waartoe destijds
uitgestrekte landerijen behoorden.
5
65