mocht voor ’t een of ander noodig had, en dit dan maar uit het zonder bestemming zijnde
gedeelte wegsloopte, of wel, omdat men sloopte, hetgeen wat veeleischend van onder-
houd werd.
Al de dienst- en werk-gebouwen en schuren toch, voorheen tot het klooster
behoorende, zijn nu spoorloos ver-
dwenen, even als ruim een derde
gedeelte van het hoofd-, of eigenlijke
kloostergebouw, welks westelijke
vleugel reeds vóór 1794 was ver-
dwenen. Uit een inventaris, »een
vortekinge der guderen des hospitals
ter Apell, sampt dieselver inkomsten
und wedderschulden”, waarin alle
toen nog bestaande kloostergebouwen
worden genoemd, blijken buiten het
eigenlijke »Cloester” te zijn gelegen,
»een seijcken huesz und dat gemene
gasthuesz, een back- und brouw-
huesz, een hoppenhuesz en een wasch-
huesz, een koehuesz, ein veercken-
und peerdestall, ein schwinehuesz
und ein schaepstall, dat hiemhuesz,
de heemschuere, eine hoijschuere und
torfïschuere, dat pergamenten huesz
und eine watermollen umme roggen
und koren tho malen, und ander sidt
eine oliemollen, und die grote porte
darinne bi einer sidt de smede, bi der
ander sidt de schomaker und porteer”.
Deze gebouwen waren door
eene buitengracht met vóórpoort om-
sloten en omgeven door of deels
gelegen in of neven de boomgaarden,
de moes- en andere tuinen, terwijl
een tweede of binnen-gracht het
hoofdgebouw met zijn tuinen, volgens Mr. H. O. Feith zou hebben beveiligd.
Van dit alles is nu niets meer over; in 1834 moesten de oost- en de noord-vleugel
van het kloostergebouw beide hun boven-verdieping met omgaande kloostergang (toen
tot en met den onderdorpel der vensters afgebroken) en de daarop uitkomende cellen en
andere vertrekken verliezen, cellen, volgens het schilderstuk door J. Ensing vóórdien van
Afb. 40. Appingedam, het Raadhuis vóór de
restauratie in 1911.
185
gedeelte wegsloopte, of wel, omdat men sloopte, hetgeen wat veeleischend van onder-
houd werd.
Al de dienst- en werk-gebouwen en schuren toch, voorheen tot het klooster
behoorende, zijn nu spoorloos ver-
dwenen, even als ruim een derde
gedeelte van het hoofd-, of eigenlijke
kloostergebouw, welks westelijke
vleugel reeds vóór 1794 was ver-
dwenen. Uit een inventaris, »een
vortekinge der guderen des hospitals
ter Apell, sampt dieselver inkomsten
und wedderschulden”, waarin alle
toen nog bestaande kloostergebouwen
worden genoemd, blijken buiten het
eigenlijke »Cloester” te zijn gelegen,
»een seijcken huesz und dat gemene
gasthuesz, een back- und brouw-
huesz, een hoppenhuesz en een wasch-
huesz, een koehuesz, ein veercken-
und peerdestall, ein schwinehuesz
und ein schaepstall, dat hiemhuesz,
de heemschuere, eine hoijschuere und
torfïschuere, dat pergamenten huesz
und eine watermollen umme roggen
und koren tho malen, und ander sidt
eine oliemollen, und die grote porte
darinne bi einer sidt de smede, bi der
ander sidt de schomaker und porteer”.
Deze gebouwen waren door
eene buitengracht met vóórpoort om-
sloten en omgeven door of deels
gelegen in of neven de boomgaarden,
de moes- en andere tuinen, terwijl
een tweede of binnen-gracht het
hoofdgebouw met zijn tuinen, volgens Mr. H. O. Feith zou hebben beveiligd.
Van dit alles is nu niets meer over; in 1834 moesten de oost- en de noord-vleugel
van het kloostergebouw beide hun boven-verdieping met omgaande kloostergang (toen
tot en met den onderdorpel der vensters afgebroken) en de daarop uitkomende cellen en
andere vertrekken verliezen, cellen, volgens het schilderstuk door J. Ensing vóórdien van
Afb. 40. Appingedam, het Raadhuis vóór de
restauratie in 1911.
185